-
1 contredire
contredire [kõtrədier]1 tegenspreken ⇒ betwisten, bestrijden2 in strijd zijn met ⇒ strijdig zijn met, in tegenspraak zijn met1 elkaar, zichzelf tegenspreken1. v1) tegenspreken, bestrijden3) weerleggen [juridisch]2. se contredirev1) elkaar/zichzelf tegenspreken -
2 contradiction
contradiction [kõtraadieksjõ]〈v.〉2 tegenstrijdigheid ⇒ onverenigbaarheid, tegenspraak♦voorbeelden:(ap)porter la contradiction • tegenargumenten aanvoerenêtre en contradiction • met elkaar in strijd zijnmettre qn. en contradiction • iemand met zichzelf in tegenspraak brengentomber dans les contradictions • zichzelf (steeds weer) tegensprekenf1) tegenspraak, bestrijding -
3 couper
couper [koepee]♦voorbeelden:¶ couper court à • een eind maken aan, de kop indrukkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (door)snijden ⇒ afsnijden, opensnijden, knippen, (om)hakken, maaien6 stopzetten ⇒ tegenhouden, versperren♦voorbeelden:le froid coupe les mains, les lèvres • de kou doet je handen afvriezen, doet je lippen splijtencouper un organe • een orgaan verwijderenle vent coupe le visage • de wind snijdt in je gezichtle village a été coupé du reste du monde • het dorp is van de rest van de wereld afgesnedencouper avec les dents • af-, doormidden bijtencouper avec une scie • af-, doormidden zagencouper à travers champs • de kortste weg nemencouper l'eau, le courant • het water, de stroom afsluitencouper la fièvre • de koorts doen dalencouper le mal à, dans la racine • het kwaad met wortel en tak uitroeiencouper la retraite à l'ennemi • de vijand de terugtocht afsnijdencouper le vent • tegen de wind beschermença vous la coupe! • dat verbaast je!coupez! • stop! 〈 film-, geluidsopname〉〈 telefoon〉 ne coupez pas, s.v.p. • blijft u aan de lijn a.u.b.♦voorbeelden:il se couperait en quatre pour lui • hij gaat door het vuur voor hem1. v1) snijden, scherp zijn3) (door)snijden, afsnijden, knippen, omhakken, maaien4) amputeren5) schrappen [tekst]6) verwonden7) splitsen8) stopzetten9) tegenhouden10) aanlengen11) afnemen [kaarten]12) castreren2. se couperv1) zich/elkaar verwonden3) zichzelf tegenspreken, zich verraden -
4 démentir
démentir [deemãtier]1 tegenspreken ⇒ weerleggen, logenstraffen♦voorbeelden:v1) tegenspreken, weerleggen2) ontkennen, loochenen -
5 discuter
discuter [dieskuutee]2 praten (over) ⇒ bespreken, bepraten♦voorbeelden:→ goûtII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bespreken ⇒ praten over, behandelen♦voorbeelden:♦voorbeelden:v1) discussiëren, praten2) bespreken, praten (over)3) betwisten4) tegenspreken -
6 répliquer
-
7 contester
contester [kõtestee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 betwisten ⇒ bestrijden, ontkennen, aanvechten♦voorbeelden:v1) bestrijden, ontkennen3) protesteren -
8 avoir l'esprit de contradiction
avoir l'esprit de contradictionDictionnaire français-néerlandais > avoir l'esprit de contradiction
-
9 démenti
démenti [deemãtie]〈m.〉2 tegenspraak ⇒ ontkenning, loochening♦voorbeelden:opposer un démenti à • logenstraffen, loochenen -
10 infliger un démenti à qn.
infliger un démenti à qn.Dictionnaire français-néerlandais > infliger un démenti à qn.
-
11 tomber dans les contradictions
tomber dans les contradictionsDictionnaire français-néerlandais > tomber dans les contradictions
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский