-
1 afsluiten
1 [ontoegankelijk maken] close (off/up)4 [tot stand brengen] conclude 〈 bijvoorbeeld contract〉 ⇒ enter into 〈 overeenkomst〉, negotiate 〈 hypotheek〉6 [verwijderd houden van] cut off♦voorbeelden:2 heb je de voordeur goed afgesloten? • have you locked the front door? -
2 afleiden
3 [naar beneden leiden] lead/guide down5 [deduceren] deduce (from) ⇒ infer/gather (from)♦voorbeelden:spraak is afgeleid van spreken • ‘spraak’ is derived from ‘spreken’ -
3 oproeien
1 [roeien] row (against)2 [roeiend zich begeven in] row (onto, up enz.)♦voorbeelden:1 tegen de stroom oproeien • swim/row against the stream/upstream2 wij roeiden het meer op/de rivier op • we rowed onto the lake/up the river -
4 uitvallen
2 [losgaande vallen] fall/drop/come out4 [het genoemde resultaat hebben] turn/come/work out5 [de genoemde aard hebben] turn out (to be)6 [een uitval doen] make a sally/sortie; 〈 schermen〉 make a lunge/thrust♦voorbeelden:3 de stroom is uitgevallen • there's a power failure, the power's faileder zijn drie man bij die race uitgevallen • three people have dropped out of the race4 we weten niet hoe de stemming zal uitvallen • we don't know how/which way the vote will goin iemands voordeel uitvallen • turn/work out in someone's favour/to someone's advantage
Перевод: со всех языков на английский
с английского на все языки- С английского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский