-
21 river
n. rivier[ rivvə]♦voorbeelden:¶ sell someone down the river • iemand bedriegen/verraden -
22 rivers of blood
-
23 sheet
n. laken; vel; plaat; vlak; schoot; blad; bord--------v. met lakens beleggen; bedekken, overtrekken, bekleden; lakens uitdelen[ sjie:t]1 (bedden)laken ⇒ doek, lijkwade4 gordijn ⇒ muur, vlaag♦voorbeelden:3 a sheet of glass • een glasplaat/stuk glasthe rain came down in sheets • de regen kwam in stromen naar beneden¶ between the sheets • tussen de lakens, onder de wol→ white white/ -
24 shower
n. douche; regen; kadootjesfeest--------v. douchen; regenen; gietenshower13 stroom ⇒ toevloed, golf4 〈 Amerikaans-Engels〉 feest waarbij geschenken worden aangeboden 〈 bijvoorbeeld voor toekomstige bruid, pasgeboren baby〉♦voorbeelden:3 a shower of arrows/bullets • een regen van pijlen/kogelsa shower of insults • een stroom van beledigingen¶ you're a right shower! • wat een stelletje lamzakken zijn jullie!————————shower2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:be showered with honours • met eerbewijzen overstelpt worden -
25 sluice
n. sluis--------v. uitspoelen; doorspoelen; afspoelen; spoelensluice11 sluis————————sluice2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
26 spurt
n. gulp, plotselinge, krachtige straal; uitbarsting, vlaag; spurt--------v. spurten; alle krachten bijzetten; spuiten; spatten (v. pen), spuitenspurt11 uit/losbarsting ⇒ vlaag, opwelling3 (krachtige) straal ⇒ stroom, vloed♦voorbeelden:a spurt of flames • een plotselinge zee van vlammenby/in spurts • bij/met vlagen————————spurt2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spuiten ⇒ doen stromen/vloeien -
27 stream of consciousness
stroom van bewustheid ((in psychologie) denkwijze als opeenvolging van toestanden die vooruit stromen met de tijd -
28 suffuse
v. vloeien over (v. licht, kleur, vocht); stromen langs (v. tranen); overgieten, verspreiden, overdekken (met)[ səfjoe:z]1 bedekken♦voorbeelden:suffused with light • overgoten door licht -
29 surge
n. golf; stroming; uitbraak; golvende beweging; (in computers) een piek in de netspanning; een verhoging van de netspanning--------v. deinensurge1[ sə:dzj] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉2 golving3 opwelling ⇒ vlaag, golf♦voorbeelden:————————surge2〈 werkwoord〉1 golven ⇒ deinen, stromen2 schommelen ⇒ (plots) stijgen/dalen♦voorbeelden: -
30 swarm in/out
swarm in/outnaar binnen/buiten stromen -
31 swarm
n. zwerm, drommen--------v. uitzwermen, samendrommenswarm1[ swo:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:swarms of children • drommen kinderen————————swarm2〈 werkwoord〉1 (uit)zwermen ⇒ een zwerm vormen, samendrommen3 klimmen♦voorbeelden:1 swarm in/out • naar binnen/buiten stromenswarm about/round • samendrommen rond -
32 tears rain down his cheeks
tears rain down his cheeks -
33 the rain came down in sheets
the rain came down in sheets -
34 tide
-
35 torrential
adj. in stromen neerkomend (regen, etc.)[ tərensjl] 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden:torrential rains • stortregens -
36 weep
n. huilbui--------v. huilen; een traantje laten; druipen, tranen; lekken; stromen; rouwen; treurenweep1[ wie:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 huilbui♦voorbeelden:————————weep2♦voorbeelden:1 weep for/with joy • van vreugde schreien/huilenweep for/with pain • huilen van de pijnno one will weep over his resignation • niemand zal een traan laten om zijn vertrekII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 betreuren ⇒ rouwen om, bewenen♦voorbeelden: -
37 whisky a-go-go
whisky in stromen/ 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 -
38 whoosh
n. het gutsen, het stromen; gesuis--------v. hard en snel waaien; heel snel voortbewegen (golven)whoosh1[ woesj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gesuis ⇒ geruis, gesis————————whoosh2〈 werkwoord〉1 suizen ⇒ ruisen, sissen -
39 all rivers flow to the sea
alle rivieren stromen naar zee -
40 ceratophyllum
n. soort bloeiende plant die in vijvers, moerassen en rustige stromen groeit; hoornblad
См. также в других словарях:
Strömen — Strömen, verb. regul. neutr. welches das Hülfswort haben erfordert, und eigentlich von flüssigen Körpern gebraucht wird, sich in einer beträchtlichen Menge und mit Heftigkeit nach einer gewissen Richtung bewegen, wo es sowohl mehr Masse, als auch … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
strömen — ↑pulsieren … Das große Fremdwörterbuch
strömen — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Auch: • fließen Bsp.: • Die Themse fließt in die Nordsee … Deutsch Wörterbuch
strömen — V. (Mittelstufe) in großer Menge fließen oder sich fortbewegen Beispiele: Tränen strömten aus seinen Augen. Der Duft des heißen Essens strömt aus dem Gasthaus … Extremes Deutsch
strömen — a) dahinfließen, dahinströmen, fließen, hinfließen, hinlaufen. b) ausfließen, sich ergießen, herausfließen, herauslaufen, herausquellen, herausschießen, heraussprudeln, herausströmen, laufen, quellen, schießen, sprudeln; (geh.): fluten. * * *… … Das Wörterbuch der Synonyme
strömen — rauschen (umgangssprachlich); rinnen; fließen; fluten; quellen * * * strö|men [ ʃtrø:mən] <itr.; ist: a) sich in großer, gleichmäßiger Geschwindigkeit in großen Mengen fließend dahinbewegen: der Fluss strömt breit und ruhig durch das Land. Syn … Universal-Lexikon
strömen — strö̲·men; strömte, ist geströmt; [Vi] 1 etwas strömt irgendwohin ein Gas oder eine Flüssigkeit bewegt sich (meist in großen Mengen) in eine bestimmte Richtung: Gas strömt aus der Leitung; Blut strömt aus der Wunde; Tränen strömten über ihr… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
strömen — Strom: Das altgerm. Substantiv mhd. stroum, strōm, ahd. stroum, niederl. stroom, engl. stream, schwed. ström beruht auf einer Bildung zu der idg. Verbalwurzel *sreu »fließen«, vgl. z. B. aind. srávati »fließt«, griech. rhéein »fließen« (s. die… … Das Herkunftswörterbuch
Strömen — srovė statusas T sritis Standartizacija ir metrologija apibrėžtis Kryptingas krūvininkų, dujų ar skysčio srautas. atitikmenys: angl. current vok. Fließen, n; Strömen, n; Strom, m rus. струя, f; течение, n; ток, m pranc. courant, m … Penkiakalbis aiškinamasis metrologijos terminų žodynas
strömen — ströme … Kölsch Dialekt Lexikon
strömen — strö|men … Die deutsche Rechtschreibung