-
1 Idiot
-
2 Armleuchter
-
3 Blödhammel
-
4 Blödian
-
5 Blödling
-
6 Blödmann
-
7 Esel
Esel〈m.; Esels, Esel〉♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 wenn dem Esel zu wohl ist, so geht er aufs Eis tanzen • als een ezel het te goed heeft, gaat hij op het ijs dansen -
8 Grützkopf
-
9 Hammel
Hammel〈m.; Hammels, Hammel of Hämmel〉1 hamel, weerschaap2 〈 pejoratief〉ezel, stommeling♦voorbeelden: -
10 Heuochse
-
11 Hirsch
〈m.; Hirsch(e)s, Hirsche〉4 〈 vaak schertsend〉stommeling, ezel -
12 Hornochse
-
13 Hornvieh
-
14 Nuss
〈v.; Nuss, Nüsse〉2 〈informeel; pejoratief〉persoon, mens♦voorbeelden:eine taube Nuss • een loze noot〈informeel; figuurlijk〉 jemandem eine harte, manche Nuss zu knacken geben • iemand een harde, kwade noot te kraken geven -
15 Ochse
-
16 Rindvieh
-
17 Sau
〈v.; Sau, Säue of Sauen〉1 〈 meervoud Säue〉zeug, moedervarken♦voorbeelden:schreien wie eine angestochene Sau • schreeuwen, gillen als een mager varkenfette Sau • vetzak〈 informeel〉 keine Sau • geen hond, mens -
18 Schwachkopf
-
19 Strohkopf
-
20 Trottel
Trottel〈m.; Trottels, Trottel〉1 sukkel, idioot ⇒ sufferd, stommeling♦voorbeelden:ich bin doch nicht dein Trottel! • ik ben toch zeker niet jouw voetveeg!
- 1
- 2