-
1 falter
v. wankelen; aarzelen, weifelen; stamelen[ fo:ltə]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 splutter
n. gesputter, gespetter; tumult, onenigheid, ruzie--------v. spuwen onder het spreken, sputteren; knetteren; rabbelen (in taal); stamelen, hakkelen, pruttelensplutter1[ spluttə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————splutter21 sputteren ⇒ stamelen, hakkelen -
3 sputter
n. gesputter, gestamel--------v. sputteren, stamelen, brabbelensputter1[ sputtə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————sputter2〈 werkwoord〉2 sputteren ⇒ stamelen, brabbelen♦voorbeelden:the engine only sputtered a bit • de motor sputterde alleen een beetjethe riot sputtered out when the police arrived • het oproer bloedde dood toen de politie er aankwam -
4 stammer
-
5 falter out an apology
falter out an apology -
6 get out a few words
-
7 get out
weggaan, naar buiten gaanget out2 naar buiten gaan ⇒ weggaan, eruit komen3 ontkomen ⇒ maken dat je weg komt, ontsnappenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 eruit halen/krijgen 〈 splinter, vlekken enz.; ook figuurlijk〉2 uitbrengen ⇒ op de markt brengen, publiceren♦voorbeelden: -
8 stumble
n. struikeling, misstap--------v. struikelen; mislukkenstumble1[ stumbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————stumble2〈 werkwoord〉2 hakkelen ⇒ haperen, stamelen♦voorbeelden:stumble in one's speech • hakkelen -
9 stutter
n. gestotter--------v. stotterenstutter1[ stuttə] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉♦voorbeelden:without a stutter • zonder te stotteren————————stutter2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
10 smatter
n. stamelen; brabbelen--------v. een mondje vol (taal)spreken
См. также в других словарях:
stammeln — Vsw std. (10. Jh.), mhd. stam(e)len, stammeln, ahd. stamalōn, mndd. stamelen, mndl. stamelen Stammwort. Abgeleitet von dem in ahd. stamal, stamul stammelnd bezeugten Adjektiv. Daneben stammern, as. stamaron, ae. stamerian zu dem in mndd. stamere … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
stamalōn — *stamalōn germ., schwach. Verb: nhd. stammeln; ne. stammer; Rekontruktionsbasis: mnl., mnd., ahd.; Hinweis: s. *stama ; Etymologie: s. ing. *stem ?, Verb … Germanisches Wörterbuch
stammeln — stottern; radebrechen * * * stam|meln [ ʃtaml̩n] <tr.; hat: (in einer bestimmten Situation, durch Angst, Aufregung o. Ä. verursacht) Laute oder Wörter nicht richtig hervorbringen können; stockend sprechen: einige Worte der Entschuldigung… … Universal-Lexikon
stammeln — »stockend sprechen, stottern«: Die Verben mhd. stammeln, stamelen, ahd. stam‹m›alōn, niederl. stamelen gehören zu einem untergegangenen Adjektiv, das in ahd. stam‹m›al »stammelnd« erhalten ist. Dieses ahd. Adjektiv ist eine Bildung zu dem… … Das Herkunftswörterbuch