-
1 jump at
springen op -
2 spring on
springen op -
3 to burst
springen -
4 jumping about
springen,huppelen -
5 spring over
springen over -
6 to bounce
springenstuiten -
7 to spring
springenveren -
8 jump
n. sprong; aanloop; huppel; spronglengte; korte reis; plotseling opschrikken--------v. springen; opschrikken; aanloop nemen; huppelen; even wegbrengen; weggaan, vluchten; met kracht pakken; eruit latenjump1[ dzjump] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:by jumps • sprongsgewijze————————jump23 opspringen ⇒ opschrikken, een schok krijgen♦voorbeelden:he jumped at him • hij sprong op hem toejump for joy • opspringen/dansen van vreugdejump to one's feet • opspringen→ jump off jump off/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jump rope • touwtje springen -
9 leap
n. sprong; aanloop--------v. springen; aanloop nemen; doen springenleap1[ lie:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 sprong ⇒ gesprongen afstand; plotselinge toename/verandering; (door een sprong te passeren) hindernis/obstakel♦voorbeelden:————————leap21 (op/vooruit) springen2 plotseling/(als) met een sprong geschieden♦voorbeelden:¶ leap out (at someone) • eruit springen (voor iemand), opvallen (bij iemand)her heart leaped up • haar hart maakte een sprongetje→ look look/II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
10 spring
adj. lenteachtig, van de lente; veerkrachtig--------n. lente; bron; veer; oorsprong; sprong; huppel; veerkrachtigheid--------v. springen; ontstaan uit; uit de grond schieten; schietenspring1[ spring]3 sprong♦voorbeelden:1 hot springs • geisers, warme springbronnen♦voorbeelden:in (the) spring • in het voorjaar————————spring24 openspringen ⇒ barsten, splijten♦voorbeelden:the first thing that springs to one's mind • het eerste wat je te binnen schietspring to one's feet • opspringenspring from/out of • voortkomen/ontstaan uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
11 skip
n. het springen, huppelen, ervandoor gaan, er uitknijpen; afvalcontainer--------v. overwippen, overstappen, springen; overheen stappen; doen vernietigen; wegvluchtenskip1[ skip] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————skip2〈 skipped〉♦voorbeelden:¶ skip over • overslaan, luchtig overheen gaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overslaan ⇒ weglaten; wegblijven van -
12 blow out
uitwaaien; springen, klappen, barstenblow out2 springen ⇒ klappen, barsten♦voorbeelden:¶ the storm had blown itself out • de storm was uitgeraasd/was gaan liggenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen springen ⇒ doen klappen/barsten3 buiten bedrijf/werking stellen 〈 elektrische apparatuur〉 -
13 hop
n. hup, sprong; (internet) hop, plaats van met elkaar aangesloten zijn van computers op het netwerk (via welke bericht verder doorgegeven wordt)--------v. springen, huppenhop1[ hop] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 〈 voornamelijk meervoud〉hop(plant/bel)♦voorbeelden:————————hop2〈 hopped〉1 hinkelen ⇒ huppen, wippen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overheen springen/wippen/huppen♦voorbeelden:¶ 〈Brits-Engels; slang〉 hop it! • smeer 'em!, donder op! -
14 overleap
-
15 pole vault
polsstoksprong, polsstok(hoog)springen (branche in de atletiek waarbij men over een verhoogde lat met behulp v.e. soepele polsstok springt)pole vault -
16 vault
n. gewelf; bankkluis; sprong; graf--------v. springen over/opvault1[ vo:lt] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————vault2〈 werkwoord〉 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden: -
17 bounce
n. sprong--------v. springen; huppelen; stijgenbounce1[ bauns] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 opschepperij ⇒ praatjes, grootspraak♦voorbeelden:3 she is full of bounce • ze is erg levendig/druk¶ Phil got the bounce yesterday • Phil is er gisteren uitgeschopt/is gisteren ontslagenbounce! • boem!, beng!————————bounce2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten stuit(er)en ⇒ kaatsen, stuit(er)en♦voorbeelden: -
18 burst
n. uitbarsting; uitbraak; serie schoten--------v. barsten; breken; uitbreken; brekenburst1[ bə:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 los/uitbarsting ⇒ ontploffing; demarrage2 barst ⇒ breuk, scheur♦voorbeelden:burst of flame • steekvlamburst of laughter • lachsalvo————————burst21 (door/los/uit)barsten/breken ⇒ uit elkaar spatten/springen/vliegen2 op barsten/breken/springen staan ⇒ barstensvol zitten♦voorbeelden:the bottle burst • de fles spatte uiteenthat boy'll eat till he bursts • dat joch eet zich te barstenthe storm burst • de storm brak losburst away • wegrennen, zich losrukkenburst forth/out • uitroepen, uitbarstenburst out crying • in huilen uitbarstenthe sun burst out • plotseling brak de zon doorburst into the bedroom • de slaapkamer komen binnenvallenburst into blossom • in bloei schietenburst into flames • in brand vliegenburst into sight/view • (plotseling) in zicht komenburst (out) into song • in gezang losbarstenburst into tears • in tranen uitbarstenburst out of one's clothes • uit zijn kleren barstenburst with joy • dolgelukkig zijn→ burst in burst in/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 door/open/verbreken ⇒ forceren, inslaan, intrappen♦voorbeelden:burst a blood-vessel • een aderbreuk hebben/krijgenburst a door (open) • een deur intrappen/rammenburst a tyre • een lekke band hebben -
19 butt
n. peuk; aanhangsel; achterwerk (slang); doel; een groot vat--------v. stoten; botsen; hinderen; rammen; vooruit springenbutt13 〈 benaming voor〉 (dik) uiteinde ⇒ kolf, handvat; restant, eindje; peuk 〈 van sigaret〉; 〈 slang〉 achterste, krent; 〈 Amerikaans-Engels〉 romp, tors5 (bier/wijn)vat ⇒ (regen)ton————————butt2〈 werkwoord〉2 met de uiteinden/een stootvoeg verbonden zijn/aan elkaar verbinden ⇒ aangrenzen/sluiten3 (voor)uitsteken/springen→ butt in butt in/ -
20 cavort
v. (rond)springen
См. также в других словарях:
Springen — Springen, verb. irreg. neutr. ich springe, du springst u.s.f. Imperf. ich sprang, (gemeinen Leben sprung); Conj. spränge, (gemeinen Leben sprünge); Mittelw. gesprungen; Imperat. springe oder spring. Es bekommt am häufigsten das Hülfswort seyn,… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
springen — springen: Das altgerm. Verb mhd. springen, ahd. springan, niederl. springen, engl. to spring, schwed. springa bedeutete ursprünglich »aufspringen, hervorbrechen«. Es ist verwandt mit griech. spérchesthai »einherstürmen, eilen« und gehört mit der… … Das Herkunftswörterbuch
springen — Vst. std. (8. Jh.), mhd. springen, ahd. springan, as. springan Stammwort. Aus g. * spreng a Vst. springen , auch in anord. springa, ae. springan, afr. springa. Außergermanisch vergleichen sich ohne Nasal gr. spérchomai ich setze in rasche… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
springen — V. (Grundstufe) einen Sprung machen Beispiele: Die Katze ist auf den Tisch gesprungen. Er sprang ins Wasser. Kollokation: vom Dach springen springen V. (Aufbaustufe) Risse bekommen Synonym: einen Sprung bekommen Beispiel: Meine Lippen sind in der … Extremes Deutsch
Springen — ist das Abschnellen des Körpers vom Boden, wobei ein oder mehr Füße eingesetzt werden, um Höhe, Weite oder Tiefe zu überwinden. Kleine Sprünge heißen auch Hüpfer. Die Tätigkeit kann von Menschen und von Tieren – z. B. Pferden – ausgeführt… … Deutsch Wikipedia
Springen — Springen, eigentümliche Art der Fortbewegung des Körpers, bei welcher der Körper vermittelst der Wadenmuskulatur energischer vom Boden abgestoßen wird und längere Zeit frei in der Luft schwebt als beim Laufen. Momentphotographien einer… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
springen — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • hüpfen Bsp.: • Kannst du von der Mauer herunterspringen? • Jeder ist sportverrückt, und dicke Kinder können nicht so schnell laufen oder so hoch springen wie normale Kinder … Deutsch Wörterbuch
Springen [1] — Springen, 1) von lebendigen Geschöpfen, sich mit einer einzigen Erhebung des Körpers durch einen verhältnißmäßig großen Raum bewegen. Das S. (lat. Saltus, gr. Halma) war eine der Kampfarten in den öffentlichen Spielen der Griechen; es geschah… … Pierer's Universal-Lexikon
Springen [2] — Springen, Marktflecken an der Brenz, im Oberamt Heidenheim des württembergischen Jaxtkreises; 1300 Ew. Dabei das königliche Jagdschloß Königsbronn, ehemals Cistercienserkloster, mit Eisenwerk … Pierer's Universal-Lexikon
springen — ↑jumpen … Das große Fremdwörterbuch
springen — springen, springt, sprang, ist gesprungen 1. Wir waren im Schwimmbad. Mein Sohn ist immer wieder ins Wasser gesprungen. 2. Wie weit bist du heute gesprungen? – 3,40 m … Deutsch-Test für Zuwanderer