-
1 helpen
1 [algemeen] aider2 [verzorgen] soigner3 [bedienen] servir4 [castreren, steriliseren] couper♦voorbeelden:God zal me helpen! • que Dieu me vienne en aide!iemand iets helpen dragen • aider qn. à porter qc.ik help het je hopen • je le souhaite autant que toiik zal het u helpen onthouden • je vous y ferai penserzich weten, zien te helpen • savoir se débrouillerbroers moeten elkaar helpen • on doit s'aider entre frères et soeurswij zijn op de wereld om elkaar te helpen • on doit s'aider les uns les autreshet helpt niet, je moet mee • il n'y a rien à faire, tu viens aussiwat helpt het of je hem beklaagt? • à quoi bon le plaindre?zich(zelf) helpen • se tirer d'affaire (tout seul)ik zal hem er wel door helpen • je vais le tirer d'affaireiemand er weer bovenop helpen • remettre qn. sur piediemand ergens vanaf helpen • aider qn. à se défaire de qc.; 〈 ironisch〉 aider qn. à finir qc.wie helpt mij aan een tweedehands fiets? • qui m'aide à trouver un vélo d'occasion?kun je mij aan honderd gulden helpen? • tu peux me prêter cent florins?iemand aan iets helpen • procurer qc. à qn.iemand over de grens helpen • aider qn. à passer la frontièredat helpt tegen hoofdpijn • c'est bon contre le mal de têteiemand uit zijn jas helpen • débarrasser qn. de son manteauhelp! • au secours!welke specialist heeft u geholpen? • quel spécialiste vous a soigné?3 kan ik u helpen? • que désirez-vous?wordt u al geholpen? • on s'occupe de vous?ik kan het niet helpen • je n'y puis rieniets niet kunnen helpen • ne rien pouvoir à qc. -
2 mouw
♦voorbeelden:ik weet er geen mouw aan te passen • je ne vois pas de solutionhij weet overal een mouw aan te passen • il sait toujours se tirer d'affaire〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand de mouw vegen, strijken • lécher les bottes de qn.iemand aan zijn mouw trekken • tirer qn. par la manche 〈 ook figuurlijk〉〈 figuurlijk〉 iemand iets op de mouw spelden • monter un bateau à qn.〈 figuurlijk〉 iets uit zijn mouw schudden • 〈 onvoorbereid〉 ±improviser qc.; 〈 verzinnen〉 inventer qc. de toutes pièces -
3 een zaak weer in het reine brengen
een zaak weer in het reine brengenDeens-Russisch woordenboek > een zaak weer in het reine brengen
-
4 hij weet overal een mouw aan te passen
hij weet overal een mouw aan te passenDeens-Russisch woordenboek > hij weet overal een mouw aan te passen
-
5 iets tot klaarheid brengen
iets tot klaarheid brengen -
6 ik zal hem er wel door helpen
ik zal hem er wel door helpen -
7 klaarheid
♦voorbeelden: -
8 rein
♦voorbeelden:een zaak weer in het reine brengen • tirer une affaire au clairin het reine komen • s'arrangermet zichzelf nog niet in het reine zijn • ne pas s'être réconcilié avec soi-même -
9 slag
I 〈de〉♦voorbeelden:de slagen van het noodlot • les coups du destineen harde slag • un coup violentdat was een harde slag voor hem • c'était un coup dur pour luihij viel met een zware slag tegen de grond • il est tombé lourdement sur le solde klok gaf vier slagen • l'horloge a sonné quatre coupsmet één slag sloeg hij het aan stukken • il l'a brisé d'un seul coupmet elke slag van de hamer • à chaque coup de marteaude deur met een slag dichtdoen • claquer la porteop slag van tienen • à dix heures sonnantesmijn pendule is van slag • ma pendule décomptezonder slag of stoot • sans coup férirde slag bij Nieuwpoort • la bataille de Nieuport6 de slag van iets kwijtraken • perdre la main (pour faire qc.)de slag te pakken krijgen • prendre le coupeen slag maken • faire un pli12 iets een halve slag omdraaien • faire faire un demi-tour à qc.¶ iets met de Franse slag doen • faire qc. à la va-viteeen slag naar iets slaan • deviner qc.zijn slag slaan • réussir son coupaan de slag gaan • se mettre au travaildat boek maakte hem met één slag beroemd • ce livre l'a rendu célèbre d'un seul coupeen slag om de arm houden • se ménager une porte de sortiehij was op slag dood • il est mort sur le coupII 〈 het〉♦voorbeelden:mensen van hetzelfde slag • gens de la même espèce -
10 zich uit de slag trekken
zich uit de slag trekken -
11 zich(zelf) helpen
zich(zelf) helpen -
12 afdoen
1 [afleggen; wegnemen] enlever2 [schoonmaken] enlever la poussière de3 [ten einde brengen] liquider♦voorbeelden:iets van de prijs afdoen • rabattre une somme du prix (à payer)dat doet er niets toe of af • cela ne change rien à l'affaireeen zaak haastig afdoen • expédier une affaireiets afdoen met een lachertje • s'en tirer avec une plaisanterie〈 figuurlijk〉 hij heeft voor mij afgedaan • lui, pour moi c'est fini -
13 licht
licht1〈 het〉♦voorbeelden:licht van de maan • (le) clair de lune〈 figuurlijk〉 iets in een ander licht zien • voir qc. sous un jour nouveaubij mist groot licht • par temps de brouillard, allumez vos pharesvals licht • faux jourin het volle licht komen te staan • apparaître au grand jourhet licht aandoen • allumer (la lumière)er brandde nog licht op de studeerkamer • le bureau était encore allumé〈 figuurlijk〉 nu gaat mij een licht op! • j'y suis!met gedimde lichten • les phares mis en codehet licht uitdoen • éteindre (la lumière)dat werpt een nieuw licht op de zaak • cela jette un jour nouveau sur l'affaire〈 figuurlijk〉 je hoeft geen licht te zijn om … • il ne faut pas être une lumière pour …iets aan het licht brengen • révéler qc.aan het licht komen, treden • être révéléin (het) licht baden • être vivement éclairé〈 figuurlijk〉 nu komt er licht in de zaak • maintenant, l'affaire commence à devenir clairemet de lichten knipperen • faire des appels de pharesiets tegen het licht houden • tenir qc. à la lumière; 〈 figuurlijk〉 regarder qc. de plus prèsdoor rood licht rijden • griller un feu rouge————————licht2♦voorbeelden:licht arrest • arrêts simpleslichte cavalerie • cavalerie légèreeen lichte opmaak • un maquillage discreteen lichte verbetering • un léger mieuxlicht aangeschoten zijn • être un peu éméchélicht alcoholische dranken • boissons faiblement alcooliséeslicht glooiende helling • pente doucelicht aanraken • effleureriets licht(jes) opvatten • prendre qc. à la légèrelicht slapen • dormir d'un sommeil légertwaalf pond lichter worden • maigrir de six kilosde lichte partijen van een schilderij • les clairs d'un tableaulichte tabak • tabac blondhet wordt al licht • il commence à faire jourlicht ontvlambare stoffen • matières facilement inflammableslicht verteerbaar voedsel • aliments légersdat is licht te begrijpen • cela se comprend aisémentdat zal niet licht vergeten worden • on ne l'oubliera pas facilementmen zou licht gedacht hebben dat … • on aurait facilement pu penser que … -
14 doen
doen1〈 het〉♦voorbeelden:¶ iemands doen en laten • les faits et gestes de qn.uit zijn gewone doen zijn • ne pas être dans son assiettein goeden doen zijn • vivre dans l'aisanceergens mee van doen hebben • avoir à voir dans qc.voor hun doen • pour euxdat is geen doen • ça n'est pas faisable————————doen21 [algemeen] faire2 [ergens plaatsen; ook m.b.t. tijdsduur] mettre3 [+ het][gewenste (uit)werking hebben] faire♦voorbeelden:1 iemand iets cadeau doen • faire cadeau de qc. à qn.die toeristen deden Europa in 7 dagen • ces touristes ont fait l'Europe en 7 joursze doet het erom • elle le fait exprèsde kamer doen • faire le ménageeen oproep doen • faire un appelgewichtig doen • faire l'importantiemand doen begrijpen dat … • faire comprendre à qn. que …wat heeft dat kind gedaan? • qu'est-ce qu'il a fait de mal, ce petit?het is met hem gedaan • c'en est fait de luinu is het gedaan • c'est la fin de toutiets gedaan weten te krijgen • obtenir qc. (de qn.)als je het dan toch moet doen … • tant qu'à faire …roken doet hij niet • il ne fume pasdoen toenemen • augmenterdat wordt altijd zo gedaan • c'est l'habitudedat doet men niet • cela ne se fait pasik doe het • d'accordhet deed me niets • ça ne m'a rien faitwat doet die man (voor de kost)? • que fait cet homme (dans la vie)?moet je wat doen? • tu dois aller quelque part?zo'n ervaring doet je wat • une expérience comme ça, ça (te) fait quelque choseal doende leert men • en faisant, on apprendwat moet ik daarmee doen? • qu'est-ce que vous voulez que j'en fasse?u zou er beter aan doen uw mond te houden • vous feriez mieux de vous taireik doe er twee uur over • je mets deux heures (à <+ onbepaalde wijs>); 〈m.b.t. werk ook〉 je le fais en deux heureszout erbij doen • ajouter du seldat doet mij goed • cela me fait du bienheb ik daar kwaad aan gedaan? • est-ce que j'ai mal fait?lief doen • se montrer aimablehij heeft het meer gedaan • il n'en est pas à son coup d'essaizij deed niets dan praten • elle n'a fait que parlerverstandig doen • agir de façon raisonnablevreemd doen • avoir un comportement bizarrehij zingt beter dan hij vroeger deed • il chante mieux qu'avantzij doen niets aan hun geloof • ils ne sont pas pratiquantsaan de slanke lijn doen • faire un régime (amaigrissant)aan sport doen • faire du sporthij doet in textiel • il est dans le textilehij doet lang over dat boek • il met du temps à lire ce livreveel te doen hebben • avoir beaucoup à fairein die stad is veel te doen • dans cette ville on peut faire un tas de chosesniet weten wat te doen • ne savoir que fairedat is te doen • c'est faisableer is veel over te doen geweest • cela a fait du bruitkunt u iets voor hem doen? • pouvez-vous (faire) qc. pour lui?je doet maar! • (tu) fais ce que tu veux!2 iets in zijn zak doen • mettre qc. dans sa pochedie poster doet het daar goed • cette affiche fait bien à cet endroithet zijn onze programma's die het hem doen • c'est la qualité de nos programmes qui fait notre succèsde kleur doet het hem • tout est dans la couleurik doe het ermee • avec ça, j'arrive à m'en tirerhij kan het ermee doen • ça lui apprendrahet moeten doen met … • devoir se contenter de …ik kan er niets aan doen • je n'y peux rienkan ik er iets aan doen! • qu'est-ce que tu veux que j'y fasse!er het zwijgen toe doen • préférer se tairedat doet er niets toe • cela ne fait rienmet iemand te doen hebben • 〈 ruzie〉 avoir un compte à régler avec qn.; 〈 medelijden〉 avoir pitié de qn.met iemand te doen krijgen • avoir affaire à qn.het is hem te doen om • ce qu'il veut, c'esthet is me niet om het geld te doen • ce n'est pas pour ce que ça me rapportezich aan iets te goed doen • se régaler de qc. 〈 ook figuurlijk〉 -
15 iemand uit de nood helpen
iemand uit de nood helpentirer qn. d'affaire -
16 nood
♦voorbeelden:zijn nood bij iemand klagen • conter ses peines à qn.in nood verkeren • être en dangergeen nood! • pas de problème!als de nood aan de man komt • en cas de besoinals de nood 't hoogst is • au plus fort du danger〈 spreekwoord〉 als de nood 't hoogst is, is de redding nabij • c'est quand on n'a plus d'espoir qu'il ne faut désespérer de riendoor de nood gedwongen • obligé par les circonstancesiemand uit de nood helpen • tirer qn. d'affairevan de nood een deugd maken • faire de nécessité vertu -
17 partij
♦voorbeelden:de strijdende partijen • les parties combattanteszij heeft de partij gewonnen • elle a gagné la partiede spelers in partijen verdelen • diviser les joueurs en équipespartij kiezen, trekken (voor iemand) • prendre parti (pour qn.)de partijen komen overeen dat … • les parties conviennent que …geen partij zijn voor • ne pas faire le poids contrezij is een goede partij • c'est un beau partieen partijtje geven • donner une fêteeen partijtje vechten • se bagarrerpartij trekken van • tirer parti devan de partij zijn • être de la partie -
18 punt
♦voorbeelden:een punt van overeenkomst • un point communeen punt van overweging • un sujet de réflexionhet dode punt • le point morthet kritieke punt • le point critiqueéén van de mooiste punten van ons land • un des plus beaux endroits de notre payseen teer punt aanroeren • toucher un point sensiblezijn zwakke punt • son point faiblepunten sparen • garder des timbres-primeergens een punt achter zetten • mettre le point final à qc.punt, uit! • un point c'est tout!op het punt staan iets te gaan doen • être sur le point de faire qc.〈 beurswezen〉 de aandelen X zijn drie punten gestegen • les actions X ont gagné trois points en BourseII 〈 het〉♦voorbeelden:1 ergens een punt van maken • faire toute une affaire de qc.punt voor punt • point par pointgeen punt! • pas de problème!III 〈de〉♦voorbeelden:de punt van een potlood • la pointe d'un crayoneen punt van de taart • un morceau de tartede punt van de tafel • le coin de la tablehij zat op de punt, het puntje van zijn stoel • 〈 letterlijk〉 il était assis à l'extrémité de sa chaise; 〈 figuurlijk〉 il était tout ouïe -
19 rollen
1 [algemeen] rouler2 [buitelen] se rouler3 [vallen] tomber♦voorbeelden:ik ben er vanzelf in gerold • je me suis retrouvé dans cette situation par un pur hasardhet geld rolde over de vloer • l'argent a roulé par terrevan de stoel rollen • tomber de la chaiseII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [algemeen] rouler2 [op behendige wijze stelen] escamoter♦voorbeelden:een sigaret rollen • rouler une cigarettezich in een deken rollen • se rouler dans une couverture→ link=zak zak
См. также в других словарях:
tirer — [ tire ] v. <conjug. : 1> • 1080; p. ê. réduction de l a. fr. martirier « torturer » (→ martyre) I ♦ Exercer un effort sur..., de manière à allonger, à tendre, ou à faire mouvoir. A ♦ V. tr. dir. 1 ♦ Amener vers soi une extrémité, ou… … Encyclopédie Universelle
affaire — [ afɛr ] n. f. • XVe; v. 1150 n. m.; de à et faire I ♦ 1 ♦ Ce que qqn a à faire, ce qui l occupe ou le concerne. C est mon affaire, et non la vôtre. Occupez vous de vos affaires (cf. fam. De vos oignons). « Il aimait à se mêler des affaires d… … Encyclopédie Universelle
affairé — affaire [ afɛr ] n. f. • XVe; v. 1150 n. m.; de à et faire I ♦ 1 ♦ Ce que qqn a à faire, ce qui l occupe ou le concerne. C est mon affaire, et non la vôtre. Occupez vous de vos affaires (cf. fam. De vos oignons). « Il aimait à se mêler des… … Encyclopédie Universelle
tirer — TIRER. v. a. Mouvoir vers soy, Amener à soy. Tirer avec force. tirer sans peine. tirer en enhaut. tirer en enbas. tirer la porte aprés soy. tirer un siege. tirer quelque chose à soy. des chevaux qui tirent un carrosse. des boeufs qui tirent la… … Dictionnaire de l'Académie française
TIRER — v. a. Mouvoir vers soi, amener vers soi, ou après soi. Tirer avec force. Tirer sans peiné. Tirer en haut. Tirer en bas. Tirer la porte après soi. Tirer quelque chose à soi. Des chevaux qui tirent une voiture. Des boeufs qui tirent la charrue.… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
tirer — (ti ré) v. a. 1° Attirer, mouvoir vers soi, quand on est soi même immobile. 2° Mouvoir après soi, vers soi, en marchant. 3° Tirer à soi, amener de son côté. Tirer à soi la couverture. 4° Tirer les yeux, faire mal aux yeux. 5° Ce navire… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
TIRER — v. tr. Mouvoir vers soi, amener vers soi ou après soi. Tirer avec force. Tirer la porte après soi, la tirer sur soi. Tirer quelque chose à soi. Des chevaux qui tirent une voiture. Tirer une brouette. Tirer quelqu’un par le bras, par l’habit.… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
affaire — (a fê r ) s. f. 1° Ce qui est l objet de quelque travail ; occupation, soin, devoir, fonction. Une petite affaire. Une affaire importante. N avoir pas d affaire. C était l affaire d un jour. Charger le fusil et tuer la bête fut l affaire d un… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
tirer — vt. ; tirailler ; tirer (avec un fusil...) ; traîner ; étirer ; lancer, jeter loin ; extraire, prendre, sortir, extirper, retirer, arracher ; écarter, ranger, tirer sur le côté ou en arrière ; (en plus à Arvillard), attirer (le regard) ; (en plus … Dictionnaire Français-Savoyard
Affaire du collier de la reine — Pour les articles homonymes, voir L Affaire du collier de la reine. Dessin du collier de l affaire L’affaire du collier de la reine est une escroquerie qui eut pour victime, en 1785, le cardinal de Rohan, évêque de … Wikipédia en Français
affaire — nf. ; histoire, évènement, aventure, chose affaire inhabituelle /// drôle /// fâcheuse ; péripétie, incident. nfpl., façons, actes inutiles ou affectés : afâre nf. (Arvillard.228, Balme Si., Bellevaux, Leschaux, Montricher, Ste Foy, St Paul Cha.) … Dictionnaire Français-Savoyard