-
1 asseoir
asseoir [aaswaar]♦voorbeelden:1 faire asseoir qn. • iemand doen, laten plaatsnemenje l'ai assis sur mes genoux • ik heb hem op mijn schoot gezet4 ça m'assoit, j'en suis assis • ik sta perplex, paf♦voorbeelden:1 veuillez vous asseoir • neemt u alstublieft plaats, gaat u zittens'asseoir à table • aan tafel gaan (zitten)s'asseoir par terre • op de grond gaan zitten1. v1) neerzetten2) vestigen2. s'asseoirv -
2 faire asseoir qn.
faire asseoir qn.iemand doen, laten plaatsnemen————————faire asseoir qn. -
3 de la main, il m'invita à m'asseoir
de la main, il m'invita à m'asseoirDictionnaire français-néerlandais > de la main, il m'invita à m'asseoir
-
4 s'asseoir dessus
s'asseoir dessus -
5 s'asseoir par terre
s'asseoir par terre -
6 s'asseoir sur la pointe des fesses
s'asseoir sur la pointe des fessesDictionnaire français-néerlandais > s'asseoir sur la pointe des fesses
-
7 s'asseoir à table
s'asseoir à table -
8 aller, s'asseoir, se mettre à table
aller, s'asseoir, se mettre à tableDictionnaire français-néerlandais > aller, s'asseoir, se mettre à table
-
9 veuillez vous asseoir
veuillez vous asseoirneemt u alstublieft plaats, gaat u zitten -
10 s'asseoir, être accroupi sur les talons
s'asseoir, être accroupi sur les talonsDictionnaire français-néerlandais > s'asseoir, être accroupi sur les talons
-
11 faire
faire1 [fer]〈m.〉1 〈 beeldende kunst, literatuur〉manier van schrijven, schilderen, beeldhouwen ⇒ stijl, techniek, wijze van uitvoering→ dire————————faire2 [fer]1 maken2 doen9 zeggen ⇒ antwoorden 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:ce faisant • daarbijque faire? • wat te doen?mais qu'est-ce qu'ils font! • wat spoken ze toch uit!qu'est-ce que vous faites dans la vie? • wat doet u (voor de kost)?quoi qu'on fasse, il n'est jamais content • wat men ook doet, hij is nooit tevredenpour quoi faire? • waarvoor?, waarom?il ne fait rien à l'école • hij presteert niets op schoolje ne peux pas faire autrement • ik kan niet andersil a bien fait • dat heeft hij goed gedaanfaire bien, mal de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er goed, verkeerd aan doen tecomment avez-vous fait pour résoudre ce problème? • hoe heeft u dit probleem opgelost?3 faire de l'anglais • 〈 aan de universiteit〉 Engels studeren; 〈 op school〉 Engels leren; 〈 in vrije tijd〉 aan Engels doenfaire de l'aviron, de la natation, de la voile • roeien, zwemmen, zeilenil a fait les Beaux-Arts • hij heeft de academie voor beeldende kunsten doorlopenfaire que 〈+ aantonende wijs〉 • ten gevolge hebben dat, veroorzaken dat〈 onpersoonlijk, van tijd〉 ça fait quinze jours que je ne l'ai pas vu • ik heb hem sinds veertien dagen niet geziencent centimètres font un mètre • honderd centimeter is een meteril fait un mètre quatre-vingts • hij is 1,80 m (lang)quelle pointure faites-vous? • welke maat (schoenen) heeft u?je fais du quarante • ik heb maat veertigquatre et trois font sept • vier en drie maakt, is zevencombien fais-tu? • hoe groot, zwaar ben jij?combien ça fait? • hoeveel is dat?il me fait penser à mon oncle • hij doet me aan mijn oom denkenfaire rire qn. • iemand aan het lachen makenfaire savoir (à qn.) que • (iemand) mededelen datfaire traverser la rue à qn. • iemand de straat helpen overstekenfaire l'idiot • zich van den domme houden; gek doen9 sans doute, fit-il, vous avez raison • ongetwijfeld, antwoordde, zei hij, u heeft gelijkmon manteau fera l'hiver • met mijn jas kom ik de winter nog wel doorune bouteille de whisky me fait six mois • ik doe zes maanden met een fles whiskyest-ce qu'il a déjà fait sa rougeole? • heeft hij al mazelen gehad?faire jeune • er jong uitzienvotre cravate fait sérieux • door uw das ziet u er serieus uitsi tu fais cela, tu auras à faire à moi • als je dat doet, dan krijg je het met mij aan de stokavoir à faire à, avec • te doen, te maken hebben metn'avoir que faire de qc. • iets niet nodig hebbenêtre fait pour • bestemd, geschikt zijn voor〈 informeel〉 (il) faut le faire! • doe het maar eens na!ça fait une heure que je t'attends • ik wacht al een uur op jeen faire (à sa tête) • zijn eigen gang gaanje n'en ferai rien! • ik denk er niet aan!en faire tout un drame • er een drama van maken〈 informeel〉 on ne me la fait pas! • ik ben niet van gisteren!qu'est-ce que cela fait? • wat zou dat?qu'est-ce que ça peut bien vous faire? • wat kan u dat eigenlijk schelen?qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse? • wat maakt het mij uit?ça ne fait rien • dat doet er niet toerien à faire! • niets daarvan!, nee is nee!rien n'y fit • niets hielpnous ne pouvons rien y faire • wij kunnen er niets aan doencela y fait beaucoup • dat maakt veel uitça fait bien de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is in de mode, het staat goed tec'est bien fait! • goed zo!c'est bien fait (pour lui)! • net goed!, lekker!il ne fait que commencer • hij begint pasne faire qu'entrer et sortir • even bij iemand aanwippenne faire que (de) 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo pas, net, juist iets gedaan hebbencela ne fait rien à l'affaire • dat verandert niets aan de zaakqu'est-ce que tu as fait de mes clefs? • wat heb je met mijn sleutels gedaan?ne pas pouvoir faire que • niet kunnen verhinderen dat〈 kaartspel〉 c'est à qui de faire? • wie geeft?faites! • ga uw gang!ce n'est ni fait ni à faire • het is knoeiwerkje le connais comme si je l'avais fait • ik ken hem door en door1 tot stand komen ⇒ ontstaan, gemaakt worden3 worden4 beter, rijper worden6 gebruikelijk zijn 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 comment que ça se fait? • hoe komt dat?〈 handel〉 se faire en acajou, en bleu • in mahonie, in blauw vervaardigd worden, leverbaar zijn〈 onpersoonlijk〉 il pourrait bien se faire que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet onwaarschijnlijk datse faire vieux • oud worden, verouderense faire à une idée • aan een idee wennença ne se fait pas! • dat, zoiets doet men niet!se faire les ongles • zijn nagels verzorgense faire une tasse de café • een kopje koffie voor zichzelf makense faire couper les cheveux • zijn haren laten knippense faire faire un costume • (zich) een pak laten makens'en faire • zich zorgen maken, zich ongerust makenne pas s'en faire • zich niet druk maken, zich nergens iets van aantrekken; 〈 ook〉 zich niet generen(ne) t'en fais pas! • (maak je maar) geen zorgen!, maak je niet dik!〈 informeel〉 il faut se le, la faire • het leven met hem, haar is geen lolletje♦voorbeelden:il fait nuit • het is nachtquel temps fait-il? • wat voor weer is het?par le temps qu'il fait • met dit weeril fait beau • het is mooi weercombien il fait aujourd'hui? • hoeveel graden is het vandaag?1. v1) maken2) doen3) doen (aan) [sport, muziek, etc.]4) afleggen [afstand]5) veroorzaken6) zijn [maten, rekenen]7) doen (alsof), spelen8) antwoorden2. se fairev2) gebeuren3) worden4) beter/rijper worden5) wennen (aan)3. il faitv -
12 inviter
inviter [ẽvietee]♦voorbeelden:de la main, il m'invita à m'asseoir • hij gebaarde mij om te gaan zitten♦voorbeelden:v1) uitnodigen, vragen (voor)2) verzoeken -
13 pointe
pointe [pwẽt]〈v.〉4 steek ⇒ toespeling, rake opmerking6 driehoekige doek ⇒ hoofd-, halsdoek, luier♦voorbeelden:s'asseoir sur la pointe des fesses • op het puntje van zijn stoel zittenpointe fine • fijnschrijvermarcher sur la pointe des pieds • op de tenen lopense terminer en pointe • spits toelopenpointe sèche • drogenaald(gravure)vitesse de pointe • topsnelheidêtre à la pointe de qc. • zich in de voorhoede van iets bevindende, en pointe • geavanceerd, speerpunt-, voorhoede-une pointe d'ironie • een zweempje ironie1. f1) punt, spits2) scherpe punt3) toppunt5) een beetje2. pointesf pl -
14 table
table [taabl]〈v.〉1 tafel3 tafel ⇒ eten, voedsel5 tafel ⇒ tabel, register, overzicht♦voorbeelden:table d'école • schoolbanktable de jeu • speeltafeltable d'orientation • panoramawijzertable à ouvrage • naaitafeltjetable à rallonges • uitschuiftafeltable escamotable, pliante • klaptafeltables gigognes • mimitafeltjestable ronde • rondetafelconferentietable roulante • serveerboyla sainte table • de communiebank, het altaartable volante • bijzettafeltjedresser, mettre la table • de tafel dekkenquitter la table • van tafel opstaanse tenir bien à table • goede tafelmanieren hebbentenir table ouverte • open tafel houdenà table! • aan tafel!table de multiplication • tafel van vermenigvuldigingtable analytique • systematische inhoudsopgavetable (d'harmonie) • klankbodem, -kasttable de lancement • lanceerplatformtable de lecture • draaitafelles Tables de la Loi • de tafelen der wettable de nuit, de chevet • nachtkastjefaire table rase de • definitief aan de kant zetten, afrekenen met〈 informeel〉 se mettre à table • alles opbiechten, doorslaantable à repasser • strijkplank————————table (d'harmonie)klankbodem, -kastf1) tafel2) tabel, overzicht3) plateau -
15 talon
talon [taalõ]〈m.〉♦voorbeelden:talons aiguilles • naaldhakkentalon pointu • naaldhaks'asseoir, être accroupi sur les talons • op de hurken zittenmarcher, être sur les talons de qn. • iemand op de hielen zittenmontrer les talons • z'n hielen lichtentourner les talons • z'n hielen lichten→ estomacm1) hiel2) hak3) kontje, korst [brood, kaas]4) talon, koopkaarten5) souche -
16 terre
terre [ter]〈v.〉1 aarde ⇒ aardbol, wereld2 aarde ⇒ vast aardoppervlak, vasteland, wal, vaste grond3 grond ⇒ land, bodem, veld, akker, platteland4 grond ⇒ grondbezit, landgoed, landerij5 land ⇒ landstreek, gebied6 aarde ⇒ klei, aardverf♦voorbeelden:2 terre ferme • vaste grond, vaste walaller, descendre à terre • aan wal gaancourir à terre • koers zetten naar het landenvoyer qn. à terre • iemand vloerenpénétrer dans les terres • landinwaarts gaantoucher terre • grond voelentransports par terre • vervoer over landsur terre et sur mer • te land en te zee〈 scheepvaart〉 terre! • land in zicht!chemin de terre • onverharde wegretour à la terre • terugkeer naar het plattelandsol en terre battue • lemen vloerpolitique de la terre brûlée • tactiek van de verschroeide aardeterres incultes • woeste grond, niet in cultuur gebrachte grondterre meuble • rulle, losse grondterre végétale • humus, bladaardeterres vierges • onontgonnen landmettre qn. plus bas que terre • iemand afbreken, de grond in borende pleine terre • van de koude grondmettre, porter qn. en terre • iemand begravenen pleine terre • in de volle grondse répandre par terre • over de vloer, grond stromen 〈 bloed, wijn enz.〉; zich over de vloer, grond verspreiden 〈 inhoud van doos, lade enz.〉s'asseoir par terre • op de grond gaan zittenramasser par terre • van de grond oprapensous terre, sous la terre • onder de grondvouloir rentrer sous terre • wel in de grond kunnen zinken (van schaamte)terre natale • geboortelandla terre promise • het beloofde landen terre étrangère • in den vreemdeterre glaise • leem, pottenbakkersaardeterre d'ombre • omberterre à potier • pottenbakkerskleiterre de Sienne • terrasienaterre cuite • terracottaterre réfractaire • vuurvaste klei1. f1) grond, aarde2) streek, gebied3) land4) wereld2. terresf plgrondbezit, landerijen3. interj -
17 assey-
-
18 assi-
-
19 assied
assied [aasjee]〈 werkwoord〉 → asseoir -
20 assied-
assied- [aasjee]〈 werkwoord〉 → asseoir
- 1
- 2
См. также в других словарях:
asseoir — [ aswar ] v. tr. <conjug. : 26> • fin XIe; lat. pop. °assedere, class. assidere → 1. seoir I ♦ V. tr. 1 ♦ Mettre (qqn) dans la posture d appui sur le derrière (sur un siège, etc.). Asseoir un enfant sur une chaise. ⇒ installer. Asseoir un… … Encyclopédie Universelle
asseoir — ASSEOIR. v. a. J assieds, tu assieds, il assied; nous asseyons, vous asseyez, ils asseyent. J asseyois. J assis. J assiérai, ou j asseyerai. Assieds, asseyez. Que j asseye. J assiérois, ou j asseyerois. Que j assisse. En asseyant. Mettre dans un… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
asseoir — et mettre en quelque lieu, Locare. Assiez toy plus haut, Abi tu sane superior. Asseoir les bornes, Pangere terminos. Asseoir le camp, Castra metari. Asseoir une couleur sur une peinture, Colorem alicui picturae inducere. Asseoir une embusche, et… … Thresor de la langue françoyse
asseoir — Asseoir, s Asseoir. v. n. Se seoir. Asseyez vous. il s assit. asseyons nous. on le fit asseoir, on le pria de s asseoir. On dit, qu Un oiseau s est allé asseoir sur une telle branche, sur un tel arbre, pour dire, qu Il s y est allé percher. Il… … Dictionnaire de l'Académie française
Asseoir des ventes — ● Asseoir des ventes marquer le bois qui doit être vendu et coupé … Encyclopédie Universelle
Asseoir un cheval — ● Asseoir un cheval combiner l action des aides pour que le cheval s équilibre sur l arrière main, les hanches plus basses que les épaules et les postérieurs engagés sous la masse … Encyclopédie Universelle
Asseoir une coupe — ● Asseoir une coupe fixer son assiette sur le terrain … Encyclopédie Universelle
Asseoir une pièce — ● Asseoir une pièce tirer un ou deux coups de canon pour que l affût s ancre dans le sol … Encyclopédie Universelle
asseoir — (a soir), j assieds, tu assieds, il assied, nous asseyons, vous asseyez, ils asseyent ; j asseyais, nous asseyions ; j assis, nous assîmes ; j assiérai, nous assiérons, ou j asseyerai, nous asseyerons ; j assiérais, nous assiérions, ou j… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
ASSEOIR — v. a. ( J assieds, tu assieds, il assied ; nous asseyons, vous asseyez, ils asseyent. J asseyais. J assis. J assiérai ou J asseyerai. J assiérais ou J asseyerais. Assieds, asseyez. Que j asseye. Que j assisse. Asseyant. On conjugue aussi… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
ASSEOIR — v. tr. Mettre quelqu’un sur un siège ou sur quelque chose qui tient lieu de siège. Asseoir un malade. Asseyez cet enfant. Il s’assit. Asseyons nous sur ce banc, par terre. Le gazon où elle s’était assise. On le pria de s’asseoir. Avec ellipse du… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)