-
1 itinerant
adj. rondreizend, rondtrekkend (via vaste route); werkt en reist afwisselend--------n. rondreizende, rondtrekkende, ambulante[ ajtinnərənt]♦voorbeelden: -
2 vagrant
adj. (rond)zwervend, rondtrekkend--------n. zwerver, landloper[ veegrənt] -
3 ambulatory
adj. ambulant; lopend--------n. wandelpad; (klooster)gang[ æmbjoeleetrie] -
4 errant
adj. zondigend, v.h. rechte pad afgeraakt[ errənt]1 zondigend ⇒ van het rechte pad afwijkend/geraakt♦voorbeelden: -
5 itinerant preacher
-
6 mobile
adj. mobiel, beweeglijk; beweging; (het) zwerven; verandering--------n. mobiel (speelgoed)[ moobajl] 〈zelfstandig naamwoord: mobility〉♦voorbeelden: -
7 piper
-
8 rambling
[ ræmbling]♦voorbeelden: -
9 troubadour
n. troubadour (middeleeuws minnedichter en -zanger, rondtrekkend zanger in het vroegere Frankrijk en Italië)[ troe:bədo:, -doeə] 〈 geschiedenis〉 -
10 sadhu
n. (Hindoeïsme) sadhoe, rondtrekkend hindoes asceet, monnik uit India
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский