-
1 libéralement
-
2 abondamment
-
3 abondant
-
4 bouche
bouche [boesĵ]〈v.〉1 mond3 opening ⇒ monding, ingang♦voorbeelden:rester bouche bée • met open mond, versteld staangarder qc. pour la bonne bouche • ('t lekkerste) voor het laatst bewarenbouche close, cousue! • mondje dicht!une fine bouche • een lekkerbekfaire la fine bouche • kieskeurig zijn, moeilijk te bevredigen zijn 〈 ook figuurlijk〉bouche inutile • klaploperavoir la bouche pâteuse • met dikke tong spreken, een droge mond hebbenavoir la bouche pleine de qc., en avoir plein la bouche • de mond vol hebben van ietsclore, fermer la bouche à qn. • iemand de mond snoerenmoutarde qui emporte la bouche • zeer scherpe mosterdêtre dans toutes les bouches • het onderwerp van gesprek zijnferme ta bouche! • houd je mond!avoir deux bouches à nourrir • twee monden te vullen hebbenà bouche que veux-tu • naar hartenlust, rijkelijkavoir toujours un mot à la bouche • het steeds over hetzelfde hebbende bouche à oreille • van mond tot mondaller, passer de bouche en bouche • zich als een lopend vuurtje verspreidenbouche en cerise • pruimenmondjela bouche en coeur • met een schijnheilig gezicht, met een lief lachjebouche d'égout • rioolroosterbouche d'un fleuve • monding van een rivierbouche d'incendie • brandkraanbouche de métro • metro-ingangles bouches du Nil • de Nijldeltaf1) mond2) bek, muil3) monding, opening -
5 bouché
bouche [boesĵ]〈v.〉1 mond3 opening ⇒ monding, ingang♦voorbeelden:rester bouche bée • met open mond, versteld staangarder qc. pour la bonne bouche • ('t lekkerste) voor het laatst bewarenbouche close, cousue! • mondje dicht!une fine bouche • een lekkerbekfaire la fine bouche • kieskeurig zijn, moeilijk te bevredigen zijn 〈 ook figuurlijk〉bouche inutile • klaploperavoir la bouche pâteuse • met dikke tong spreken, een droge mond hebbenavoir la bouche pleine de qc., en avoir plein la bouche • de mond vol hebben van ietsclore, fermer la bouche à qn. • iemand de mond snoerenmoutarde qui emporte la bouche • zeer scherpe mosterdêtre dans toutes les bouches • het onderwerp van gesprek zijnferme ta bouche! • houd je mond!avoir deux bouches à nourrir • twee monden te vullen hebbenà bouche que veux-tu • naar hartenlust, rijkelijkavoir toujours un mot à la bouche • het steeds over hetzelfde hebbende bouche à oreille • van mond tot mondaller, passer de bouche en bouche • zich als een lopend vuurtje verspreidenbouche en cerise • pruimenmondjela bouche en coeur • met een schijnheilig gezicht, met een lief lachjebouche d'égout • rioolroosterbouche d'un fleuve • monding van een rivierbouche d'incendie • brandkraanbouche de métro • metro-ingangles bouches du Nil • de Nijldeltaadj1) dichtgestopt, gesloten, verstopt2) bewolkt3) bekrompen -
6 confortable
confortable [kõfortaabl]1 comfortabel ⇒ gerieflijk, gezellig2 behoorlijk ⇒ aanzienlijk, flink♦voorbeelden:être confortablement récompensé • rijkelijk beloond wordenadj1) comfortabel, gezellig2) behoorlijk, aanzienlijk -
7 dispenser
dispenser [diespãsee]♦voorbeelden:je vous dispense à l'avenir de vos visites • ik verzoek u mij voortaan van uw bezoeken te verschonen♦voorbeelden:1. v2) uitdelen, geven2. se dispenserv -
8 largement
largement [laarzĵəmã]〈 bijwoord〉1 wijd ⇒ ruim, aanzienlijk2 rijkelijk ⇒ overvloedig, veel♦voorbeelden:adv1) breed, ruim2) groot, belangrijk3) ruimschoots4) royaal -
9 plantureux
plantureux [plãtuureu]1 overvloedig ⇒ rijkelijk, weelderig♦voorbeelden:= plantureuse; adj1) overvloedig2) vruchtbaar -
10 usure
usure [uuzuur]〈v.〉1 slijtage ⇒ (het) (af-, ver)slijten, (af-, ver)slijting2 afmatting ⇒ uitputting, aftakeling♦voorbeelden:l'usure du temps • de tand des tijdsrésister à l'usure • onverslijtbaar zijn, lang meegaan〈 figuurlijk〉 avec usure • met woeker, dubbel en dwars, rijkelijkf1) slijtage2) uitputting -
11 avec usure
avec usuremet woeker, dubbel en dwars, rijkelijk -
12 entrelarder
entrelarder [ãtrəlaardee]〈 werkwoord〉 -
13 favoriser
favoriser [faavorriezee]〈 werkwoord〉1 begunstigen ⇒ goed gezind zijn, steunen2 bevorderen ⇒ bevorderlijk zijn voor, in de hand werken♦voorbeelden:1 〈 formeel〉 la nature l'a favorisé de ses dons • hij is door de natuur rijkelijk met talenten bedeeld -
14 grassement
-
15 la nature l'a favorisé de ses dons
la nature l'a favorisé de ses donsDictionnaire français-néerlandais > la nature l'a favorisé de ses dons
-
16 à bouche que veux-tu
à bouche que veux-tunaar hartenlust, rijkelijk -
17 être confortablement récompensé
être confortablement récompenséDictionnaire français-néerlandais > être confortablement récompensé
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский