-
1 compter
compter [kõtee]2 meetellen ⇒ in tel zijn, belangrijk zijn, gelden♦voorbeelden:à compter de • vanafcompter de tête • uit het hoofd rekenencompter parmi, au nombre de • behoren tot, gerekend worden totcomptez sur moi • reken op mijcompter sur les doigts • op de vingers natellenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 tellen ⇒ optellen, uittellen3 verwachten ⇒ willen, van plan zijn4 berekenen ⇒ uitbetalen, betalen♦voorbeelden:on peut compter ses lettres • men kan zijn brieven op de vingers van een hand tellensans compter que • afgezien daarvan dat3 compter que • verwachten dat, ermee rekenen datv1) rekenen2) meetellen, belangrijk zijn3) (op)tellen4) (mee)rekenen5) verwachten, van plan zijn6) berekenen, betalen -
2 calculer
calculer [kaalkuulee]1 rekenen♦voorbeelden:→ machineII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (in)schatten ⇒ (be)ramen, taxeren3 overwegen ⇒ doordenken, afwegen♦voorbeelden:calculer que 〈+ aantonende wijs〉 • schatten, voorzien datv1) (be)rekenen2) zuinig zijn3) beramen4) overwegen -
3 attendre
attendre [aatãdr]♦voorbeelden:attends, attendez • wacht even, een ogenblik, wacht maar 〈 bedreiging〉sans plus attendre • onverwijld→ pointII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 wachten op ⇒ afwachten, opwachten♦voorbeelden:il attend d' avoir assez d'argent • hij wacht tot(dat) hij genoeg geld heeft→ tournant¶ se faire attendre • op zich laten wachten, te laat komen, zijn1 verwachten ⇒ rekenen (op), verdacht zijn (op)♦voorbeelden:1. v1) (af)wachten2) verwachten, rekenen (op)2. s'attendre (à)v -
4 exclusif
exclusif [ekskluuzief]♦voorbeelden:1 être exclusif de • uitsluiten, onverenigbaar zijn metune exclusive • uitzonderingsmaatregel, veto= exclusive; adj1) uitsluitend, alleen2) apart, niet alom verkrijgbaar3) allesoverheersend, absoluut -
5 faire
faire1 [fer]〈m.〉1 〈 beeldende kunst, literatuur〉manier van schrijven, schilderen, beeldhouwen ⇒ stijl, techniek, wijze van uitvoering→ dire————————faire2 [fer]1 maken2 doen9 zeggen ⇒ antwoorden 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:ce faisant • daarbijque faire? • wat te doen?mais qu'est-ce qu'ils font! • wat spoken ze toch uit!qu'est-ce que vous faites dans la vie? • wat doet u (voor de kost)?quoi qu'on fasse, il n'est jamais content • wat men ook doet, hij is nooit tevredenpour quoi faire? • waarvoor?, waarom?il ne fait rien à l'école • hij presteert niets op schoolje ne peux pas faire autrement • ik kan niet andersil a bien fait • dat heeft hij goed gedaanfaire bien, mal de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er goed, verkeerd aan doen tecomment avez-vous fait pour résoudre ce problème? • hoe heeft u dit probleem opgelost?3 faire de l'anglais • 〈 aan de universiteit〉 Engels studeren; 〈 op school〉 Engels leren; 〈 in vrije tijd〉 aan Engels doenfaire de l'aviron, de la natation, de la voile • roeien, zwemmen, zeilenil a fait les Beaux-Arts • hij heeft de academie voor beeldende kunsten doorlopenfaire que 〈+ aantonende wijs〉 • ten gevolge hebben dat, veroorzaken dat〈 onpersoonlijk, van tijd〉 ça fait quinze jours que je ne l'ai pas vu • ik heb hem sinds veertien dagen niet geziencent centimètres font un mètre • honderd centimeter is een meteril fait un mètre quatre-vingts • hij is 1,80 m (lang)quelle pointure faites-vous? • welke maat (schoenen) heeft u?je fais du quarante • ik heb maat veertigquatre et trois font sept • vier en drie maakt, is zevencombien fais-tu? • hoe groot, zwaar ben jij?combien ça fait? • hoeveel is dat?il me fait penser à mon oncle • hij doet me aan mijn oom denkenfaire rire qn. • iemand aan het lachen makenfaire savoir (à qn.) que • (iemand) mededelen datfaire traverser la rue à qn. • iemand de straat helpen overstekenfaire l'idiot • zich van den domme houden; gek doen9 sans doute, fit-il, vous avez raison • ongetwijfeld, antwoordde, zei hij, u heeft gelijkmon manteau fera l'hiver • met mijn jas kom ik de winter nog wel doorune bouteille de whisky me fait six mois • ik doe zes maanden met een fles whiskyest-ce qu'il a déjà fait sa rougeole? • heeft hij al mazelen gehad?faire jeune • er jong uitzienvotre cravate fait sérieux • door uw das ziet u er serieus uitsi tu fais cela, tu auras à faire à moi • als je dat doet, dan krijg je het met mij aan de stokavoir à faire à, avec • te doen, te maken hebben metn'avoir que faire de qc. • iets niet nodig hebbenêtre fait pour • bestemd, geschikt zijn voor〈 informeel〉 (il) faut le faire! • doe het maar eens na!ça fait une heure que je t'attends • ik wacht al een uur op jeen faire (à sa tête) • zijn eigen gang gaanje n'en ferai rien! • ik denk er niet aan!en faire tout un drame • er een drama van maken〈 informeel〉 on ne me la fait pas! • ik ben niet van gisteren!qu'est-ce que cela fait? • wat zou dat?qu'est-ce que ça peut bien vous faire? • wat kan u dat eigenlijk schelen?qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse? • wat maakt het mij uit?ça ne fait rien • dat doet er niet toerien à faire! • niets daarvan!, nee is nee!rien n'y fit • niets hielpnous ne pouvons rien y faire • wij kunnen er niets aan doencela y fait beaucoup • dat maakt veel uitça fait bien de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is in de mode, het staat goed tec'est bien fait! • goed zo!c'est bien fait (pour lui)! • net goed!, lekker!il ne fait que commencer • hij begint pasne faire qu'entrer et sortir • even bij iemand aanwippenne faire que (de) 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo pas, net, juist iets gedaan hebbencela ne fait rien à l'affaire • dat verandert niets aan de zaakqu'est-ce que tu as fait de mes clefs? • wat heb je met mijn sleutels gedaan?ne pas pouvoir faire que • niet kunnen verhinderen dat〈 kaartspel〉 c'est à qui de faire? • wie geeft?faites! • ga uw gang!ce n'est ni fait ni à faire • het is knoeiwerkje le connais comme si je l'avais fait • ik ken hem door en door1 tot stand komen ⇒ ontstaan, gemaakt worden3 worden4 beter, rijper worden6 gebruikelijk zijn 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 comment que ça se fait? • hoe komt dat?〈 handel〉 se faire en acajou, en bleu • in mahonie, in blauw vervaardigd worden, leverbaar zijn〈 onpersoonlijk〉 il pourrait bien se faire que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet onwaarschijnlijk datse faire vieux • oud worden, verouderense faire à une idée • aan een idee wennença ne se fait pas! • dat, zoiets doet men niet!se faire les ongles • zijn nagels verzorgense faire une tasse de café • een kopje koffie voor zichzelf makense faire couper les cheveux • zijn haren laten knippense faire faire un costume • (zich) een pak laten makens'en faire • zich zorgen maken, zich ongerust makenne pas s'en faire • zich niet druk maken, zich nergens iets van aantrekken; 〈 ook〉 zich niet generen(ne) t'en fais pas! • (maak je maar) geen zorgen!, maak je niet dik!〈 informeel〉 il faut se le, la faire • het leven met hem, haar is geen lolletje♦voorbeelden:il fait nuit • het is nachtquel temps fait-il? • wat voor weer is het?par le temps qu'il fait • met dit weeril fait beau • het is mooi weercombien il fait aujourd'hui? • hoeveel graden is het vandaag?1. v1) maken2) doen3) doen (aan) [sport, muziek, etc.]4) afleggen [afstand]5) veroorzaken6) zijn [maten, rekenen]7) doen (alsof), spelen8) antwoorden2. se fairev2) gebeuren3) worden4) beter/rijper worden5) wennen (aan)3. il faitv -
6 brouiller
brouiller [broejee]1 verwarren ⇒ in de war brengen, (ver)storen, vertroebelen2 door elkaar halen ⇒ (door elkaar) schudden, vermengen♦voorbeelden:avoir les yeux brouillés • een waas voor de ogen hebbenoeufs brouillés • roereierenbrouiller les pistes • de sporen uitwissen1 verward, in de war raken ⇒ troebel worden3 gebrouilleerd raken (met) ⇒ ruzie krijgen, in onmin raken♦voorbeelden:1 ma vue se brouille • ik kan niet meer duidelijk zien, het duizelt me voor de ogen1. v1) verwarren, in de war brengen2) vertroebelen6) vervagen [herinnering]2. se brouillerv3) betrekken [weer]5) mislopen -
7 calcul
calcul [kaalkuul]〈m.〉1 berekening ⇒ (het) uitrekenen, becijfering♦voorbeelden:calcul des probabilités • waarschijnlijkheidsrekeningcalcul matriciel • matrixrekeningcalcul mental • hoofdrekenenrésoudre un problème par le calcul • een vraagstuk rekenkundig oplossenfaire un mauvais calcul • zich misrekenendéjouer les calculs de qn. • iemands plannen verijdelen; 〈 pejoratief〉 (snode) plannetjes verijdelense tromper dans ses calculs • zich misrekenencalcul rénal • niersteenm1) berekening2) rekenkunde3) eigenbelang4) overweging, inschatting5) steen [medisch] -
8 espérer
espérer [espeeree]1 hopen ⇒ zijn hoop, zijn vertrouwen vestigen (op)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 hopen ⇒ verwachten, rekenen op♦voorbeelden:v -
9 fier
1 trots ⇒ hooghartig, -moedig♦voorbeelden:faire le fier • uit de hoogte doenfier comme Artaban • zo trots als een pauw————————〈 werkwoord〉1 vertrouwen (op) ⇒ rekenen (op), afgaan (op)♦voorbeelden:1 ne vous y fiez pas! • wees op je hoede!fiez-vous à moi • laat dat maar aan mij overcatalogue auquel on peut se fier • betrouwbare catalogus1. v( se fier (à)) vertrouwen (op)2. fier/fièreadj( se fier (à))1) trots2) nobel, waardig3) geweldig -
10 fort
fort1 [for]〈m.〉2 sterkste gedeelte ⇒ dikste, breedste gedeelte5 sjouwer ⇒ zakkendrager, lastdrager♦voorbeelden:————————fort2 [for]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 sterk ⇒ krachtig, machtig, flink2 hard ⇒ stevig, vasthoudend, taai3 begaafd ⇒ intelligent, handig, behendig4 hevig ⇒ fel, scherp, luid, hoog5 fors ⇒ dik, zwaar, gezet♦voorbeelden:recourir à la manière forte • zijn toevlucht nemen tot geweldville forte • versterkte stadc'est plus fort que moi • ik kan niet andersà plus forte raison • zoveel te meerêtre fort de • steunen opse faire fort de • zich wel in staat achten omle plus fort c'est que • het sterkste is nog datça c'est fort! 〈 België〉, ça c'est fort de café! • dat is kras!→ raisonforte tête • stijfkopêtre fort en calcul • goed zijn in rekenenêtre fort en gueule • niet op zijn mondje gevallen zijngoût fort • scherpe, sterke smaakhaleine forte • doordringende adempayer le prix fort • de volle prijs betalentabac fort • zware tabakfort en gueule • snoeverig————————fort3 [for]〈 bijwoord〉2 sterk♦voorbeelden:parler fort • hard pratenpousser fort • hard duwenrespirer fort • diep ademhalensentir fort • sterk ruiken1. m1) sterkste kant/gedeelte2) vesting3) midden, hart4) sjouwer2. adj1) sterk, krachtig2) hard, stevig3) begaafd, handig4) hevig, fel5) luid6) fors, dik, zwaar3. adv1) zeer, heel, erg2) sterk -
11 honorer
-
12 loi
loi [lwaa]〈v.〉1 wet2 (bindende) regel ⇒ voorschrift, norm3 gezag ⇒ macht, heerschappij♦voorbeelden:loi de finances • miljoenennota, (wet op de) rijksbegrotinghomme de loi • juristloi martiale • standrechtavoir la loi pour soi • het recht aan z'n zijde hebbendéposer une loi • een wet indienenc'est la loi et les prophètes • dat staat als een paal boven watermettre qn. hors la loi • iemand vogelvrij verklarentomber sous le coup de la loi • strafbaar zijnhors la loi • vogelvrij; wetteloosse faire une loi de • het zich tot plicht rekenen om3 la loi de la jungle, du plus fort • de wetten van de jungle, het recht van de sterkstedicter sa loi à qn., faire la loi à qn. • iemand de wet voorschrijvenfaire la loi • de baas zijnf -
13 miser
-
14 nombre
nombre [nõbr]〈m.〉2 aantal ⇒ menigte, hoeveelheid3 telwoord♦voorbeelden:nombres fractionnaires décimaux • tiendelige breukenun mauvais nombre • ongeluksgetalfaire nombre • alleen maar als zaalvulling dienen; talrijk lijken; meetellenmettre au nombre des meilleurs • tot de besten rekenenle (plus) grand nombre • het merendeelje te compte au nombre de mes amis • ik reken jou tot mijn vriendennombre (de) • veelen nombre • in groten getaleils sont supérieurs en nombre • zij zijn numeriek sterkersans nombre • talloosserez-vous du nombre (des invités)? • behoort u tot de genodigden?nombre ordinal • rangtelwoord————————nombre (de)m1) getal2) menigte, hoeveelheid3) telwoord -
15 rang
rang [rã]〈m.〉1 rij3 plaats ⇒ rang, volgorde4 rang ⇒ stand, stelling♦voorbeelden:grossir les rangs des mécontents • zich voegen bij het leger ontevredenenserrer le(s) rang(s) • de gelederen sluitenêtre au rang de ses amis • tot zijn vrienden behorenmettre au rang de • rekenen totadmettre qn. dans ses rangs • iemand in zijn midden opnemenen rang d'oignons • in een rijen rangs serrés • in gesloten gelederenprendre rang parmi • zijn plaats innemen te midden vanêtre, se mettre sur les rangs • meedingen, solliciterenrentrer dans le rang • weer gewoon soldaat, ambteloos burger wordenservir dans le rang • als gewoon soldaat dienenen rang, par rang d'ancienneté • naar anciënniteitavoir rang avant, après qn. • hogere, lagere rang hebben dan iemandêtre du même rang • dezelfde waarde hebbenm1) rij2) gelid [leger]3) plaats, volgorde4) rang, stand -
16 ranger
ranger [rãzĵee]4 op een rij zetten ⇒ rangschikken, opstellen5 tellen (onder) ⇒ rangschikken, rekenen (tot)♦voorbeelden:3 zich schikken ⇒ zich onderwerpen, zich aansluiten♦voorbeelden:1 se ranger autour d'une table • om een tafel gaan zitten, staanse ranger du côté de qn. • aan iemands kant gaan staan1. v1) opruimen, opbergen2) opzij zetten3) parkeren5) rangschikken2. se rangerv2) opzij gaan -
17 spéculer
-
18 ami sûr
ami sûr -
19 calculateur
calculateur1 [kaalkuulaatur],calculatrice [kaalkuulaatries]〈m., v.〉♦voorbeelden:————————calculateur2 [kaalkuulaatur],calculatrice [kaalkuulaatries] -
20 calculer de tête
См. также в других словарях:
rekenen — … Useful english dictionary
Scouting Nederland — Headquarters … Wikipedia
Reckon — Reck on (r[e^]k n), v. t. [imp. & p. p. {Reckoned} (r[e^]k nd); p. pr. & vb. n. {Reckoning}.] [OE. rekenen, AS. gerecenian to explain; akin to D. rekenen to reckon, G. rechnen, OHG. rehhan[=o]n (cf. Goth. rahnjan), and to E. reck, rake an… … The Collaborative International Dictionary of English
Reckoned — Reckon Reck on (r[e^]k n), v. t. [imp. & p. p. {Reckoned} (r[e^]k nd); p. pr. & vb. n. {Reckoning}.] [OE. rekenen, AS. gerecenian to explain; akin to D. rekenen to reckon, G. rechnen, OHG. rehhan[=o]n (cf. Goth. rahnjan), and to E. reck, rake an… … The Collaborative International Dictionary of English
Reckoning — Reckon Reck on (r[e^]k n), v. t. [imp. & p. p. {Reckoned} (r[e^]k nd); p. pr. & vb. n. {Reckoning}.] [OE. rekenen, AS. gerecenian to explain; akin to D. rekenen to reckon, G. rechnen, OHG. rehhan[=o]n (cf. Goth. rahnjan), and to E. reck, rake an… … The Collaborative International Dictionary of English
Isabelle A — 2006. Isabelle A mit Luc De Vos von der Band Gorki beim 01 … Deutsch Wikipedia
Isabelle Adam — Isabelle A 2006. Isabelle A mit Luc De Vos von der Band Gorki beim 0110 Konzert in Gent, 2006. Isabelle A (eigentlich Isabelle Adam; * 25. Mai … Deutsch Wikipedia
rekanōn — *rekanōn, *reknōn germ., schwach. Verb: nhd. erklären, rechnen; ne. explain, count (Verb); Rekontruktionsbasis: ae., afries., mnl., mnd., ahd.; Hinweis: s. *reka , *rekana ; Etymologie … Germanisches Wörterbuch
reckon — verb (reckoned; reckoning) Etymology: Middle English rekenen, from Old English recenian (as in gerecenian to narrate); akin to Old English reccan Date: 13th century transitive verb 1. a. count < reckon the days till Christmas > … New Collegiate Dictionary
Pi — This article is about the number. For the Greek letter, see Pi (letter). For other uses, see Pi (disambiguation). The circumference of a ci … Wikipedia
Leibniz formula for pi — See Leibniz formula for other formulas known under the same name. In mathematics, the Leibniz formula for pi;, named after Gottfried Leibniz, states that:1 , , frac{1}{3} ,+, frac{1}{5} , , frac{1}{7} ,+, frac{1}{9} , , cdots ;=; frac{pi}{4}.!The … Wikipedia