-
1 rein
n. teugel, leidsel--------v. intomen, beteugelenrein1[ reen] 〈zelfstandig naamwoord; vaak meervoud〉1 teugel♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 give (free/full) rein(s)/give the reins to someone/something • iemand/iets de vrije teugel latenhold/take the reins • de teugels in handen hebben/nemen 〈 ook figuurlijk〉————————rein2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 rein back/in/up
rein back/in/up -
3 draw in the rein(s)
-
4 give (free/full) rein(s)/give the reins to someone/something
give (free/full) rein(s)/give the reins to someone/somethingiemand/iets de vrije teugel latenEnglish-Dutch dictionary > give (free/full) rein(s)/give the reins to someone/something
-
5 give free rein(s) to
-
6 keep a tight rein on someone
-
7 draw rein
zeven; verlangzamen; stoppen -
8 gave free rein
bevrijde de teugel,liet de teugels los -
9 give rein to
vrije teugel laten; vrijheid geven; uitlaat geven -
10 pure
reinzuiver -
11 clean
adj. schoon; rein; zuiver--------adv. zuiver--------n. schoonmaak, reiniging--------v. schoonmaken; reinigen; zuiverenclean1[ klie:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————clean2〈bijvoeglijk naamwoord; cleanness〉2 〈 benaming voor〉 welgevormd ⇒ sierlijk; glad, gestroomlijnd 〈 vliegtuig〉; regelmatig; duidelijk, helder 〈 stijl〉3 compleet ⇒ finaal, helemaal4 oprecht ⇒ eerlijk, sportief5 onschuldig ⇒ netjes, fatsoenlijk, kuis6 〈 slang〉 schoon ⇒ clean, eraf, 〈 in het bijzonder〉 geen drank/drugs gebruikend, droog; geen verboden wapens/drugs hebbend♦voorbeelden:1 give someone a clean bill of health • iemand kerngezond verklaren, iemand in orde verklaren 〈 ook figuurlijk〉; verklaren dat iemand er financieel goed voorstaatmake a clean sweep • schoon schip makenhit the ball cleanly • de bal vol rakencatch a ball cleanly • een bal in een keer vangencome clean • voor de draad komen, eerlijk bekennena clean record • een blanco strafbladkeep it clean • hou 't netjesmake a clean breast of something • iets bekennen, ergens schoon schip mee makenkeep one's nose clean • zich nergens mee bemoeienshow a clean pair of heels • z'n hielen lichten, de benen nemenclean as a new pin/as a whistle • brandschoon, zo schoon als watwipe the slate clean • met een schone lei beginnen————————clean3♦voorbeelden:→ clean up clean up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 schoonmaken ⇒ reinigen, zuiveren♦voorbeelden:have a coat cleaned • een jas laten stomenclean down • schoonborstelen, schoonwassen————————clean4〈 bijwoord〉1 volkomen ⇒ helemaal, compleet, finaal♦voorbeelden:I'm clean out of sugar • ik zit helemaal zonder suikercut clean through • helemaal/finaal doorgesneden -
12 lily-white
lelieblank, leliewit, rein, onschuldig; negervijandig, racistischlily-white1 lelieblank/wit 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ rein, onschuldig -
13 pure
adj. zuiver; rein; louter[ pjoeə] 〈purer; pureness〉1 puur ⇒ zuiver, onvervalst2 volkomen ⇒ zuiver, puur♦voorbeelden:pure in body and mind • zuiver/rein van lichaam en geest〈 voornamelijk na zelfstandig naamwoord, informeel〉 pure and simple • niets dan, eenvoudigweglaziness pure and simple • niets dan luiheidpure chance • zuiver toeval -
14 cleanly
adj. schoon, rein--------adv. op een zuivere manier, zindelijk[ klenlie] 〈 cleanliness〉1 proper ⇒ zindelijk, netjes♦voorbeelden:1 〈 spreekwoord〉 cleanliness is next to godliness • reinheid van ziel begint met reinheid van het lichaam -
15 free
adj. vrij; ontslagen; in vrijheid; gratis; beschikbaar--------adv. vrij; gratis--------v. bevrijden, vrijlaten; in vrijheid stellen; oplossen; loslatenfree1[ frie:] 〈bijvoeglijk naamwoord; freer〉1 vrij ⇒ onafhankelijk, onbelemmerd2 vrij ⇒ gratis, belastingvrij4 vrij ⇒ niet bezet, niet in gebruik; niet vast, los; leeg; 〈 natuurkunde〉 in vrije toestand, ongebonden6 vrijgevig ⇒ gul, royaal♦voorbeelden:1 a free agent • iemand die vrij/onafhankelijk kan handelenFree Church • non-conformistische Kerkfree fight • algemeen gevechtgive/allow someone a free hand • iemand de vrije hand laten〈 voetbal〉 free kick • vrije schop/trapgive free rein(s) to • de vrije teugel laten aanfree speech • vrijheid van meningsuitingfree thought • vrijdenkerijfree verse • vrij vers〈 techniek, technologie〉 free wheel • freewheel, vrijloopfree will • vrije wilyou are free to do what you like • je mag doen wat je wilfeel free to do something • iets met een gerust hart (kunnen) doenmake someone free of something • iets delen met iemand, iemand de beschikking geven over ietsset free • vrijlaten, in vrijheid stellenfree from care • vrij van zorgen, onbekommerdfree of charge • gratis, kosteloosfree of tax • belastingvrijcarriage free • francoa free pass • een vrij reisbiljet/vrijkaartjefree port • vrije haven, vrijhaven〈Amerikaans-Engels; informeel〉 for free • gratis, voor nietsfree trade • (de) vrije handel, (de) vrijhandel4 is this seat free? • is deze plaats vrij?5 free and easy • ongedwongen, zorgeloosmake free with • te vrij/schaamteloos gebruik maken van, (te) vrij omgaan met————————free2〈 werkwoord〉2 verlossen ⇒ losmaken, vrijstellen♦voorbeelden:the grant freed him from all financial worries • de toelage verloste hem van al zijn financiële zorgen————————free3〈 bijwoord〉1 vrij ⇒ los, ongehinderd2 gratis♦voorbeelden:3 free on board • vrij/franco aan boordfree alongside ship • franco/vrij langs boordfree delivered • franco (t)huisfree on rail/truck • franco spoor/wagon -
16 pure in body and mind
zuiver/rein van lichaam en geest -
17 unsullied
-
18 virgin
adj. maagdelijk, naïef, puur, zuiver--------n. maagdvirgin1[ və:dzjin] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————virgin21 maagdelijk ⇒ rein, onbevlekt; ongerept; (nog) niet bestudeerd♦voorbeelden:1 virgin forest • maagdelijk/onbetreden woudthe Virgin Queen • Koningin Elizabeth Ivirgin snow • vers gevallen sneeuw -
19 white
adj. witte; heldere; bleek; eerlijk--------n. witte kleur; wit; helder, bleek; wit v.h. ei (eiwit); witte kleren; wit mens (albino); oogwitwhite1[ wajt] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 blanke♦voorbeelden:————————white2〈bijvoeglijk naamwoord; whiter; whiteness〉♦voorbeelden:white Christmas • witte kerst〈 Brits-Engels〉 white coffee • koffie met melk/roomwhite magic • witte magiewhite as a sheet • lijkbleek, wit als een doek2 white hunter • blanke jager/safarileiderwhite slave • blanke slavinwhite slavery • handel in blanke slavinnenwhite ant • termietwhite ensign • Britse marinevlagshow the white feather • zich lafhartig gedragenWhite Friar • karmelietwhite hope • iemand van wie men grote verwachtingen heeftwhite horses • witgekuifde golvenwhite lead • loodwitwhite lie • leugentje om bestwilWhite Russia • Wit-Ruslandwhite spirit • terpentinebleed someone white • iemand uitkleden, iemand het vel over de oren halengo white about the gills • bleek/wit om de neus worden van schrik/angst -
20 hygienical
adj. hygiënisch, rein
- 1
- 2
См. также в других словарях:
rein — rein … Dictionnaire des rimes
rein — rein … Kölsch Dialekt Lexikon
Rein- — Rein … Deutsch Wörterbuch
REIN — Les fonctions d’excrétion et la régulation de la composition du «milieu intérieur», où vivent les cellules qui composent l’organisme, sont étroitement liées dans toute la série animale; toutefois, ce n’est que chez les Vers qu’apparaissent des… … Encyclopédie Universelle
Rein — Rein, er, este, adj. et adv. 1. Eigentlich, glänzend, hell poliert; eine größten Theils veraltete Bedeutung, in welcher man doch noch sagt, der Spiegel ist nicht rein, wenn er nicht den gehörigen Glanz hat. 2. In weiterer Bedeutung, von allem… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Rein — heißen: Rein (Gemeinde Eisbach), Ortsteil der Gemeinde Eisbach, Bezirk Graz Umgebung, Steiermark Rein AG, ehemalige Gemeinde im Kanton Aargau, heute Ortsteil von Rüfenach Rein in Taufers, eine Fraktion der Marktgemeinde Sand in Taufers, Südtirol… … Deutsch Wikipedia
rein — 1. (rin ; au pluriel, l s se lie : les rin z engorgés) s. m. 1° Terme d anatomie. Viscère double qui est l organe sécréteur de l urine. Le rein gauche. Le rein droit. Un calcul logé dans le rein. • Nous sommes presque effrayés, quand nous… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Rein [3] — Rein, 1) von Schmutze frei; 2) von einer schmutzigen ansteckenden Krankheit frei; 3) nach den Vorschriften mancher orientalischen Religionslehren, nicht mit unreinen Gegenständen in Berührung gekommen, u. von Thieren solche, deren Fleisch man… … Pierer's Universal-Lexikon
Rein — Rein, v. t. [imp. & p. p. {Reined} (r?nd); p. pr. & vb. n. {Reining}.] 1. To govern or direct with the reins; as, to rein a horse one way or another. [1913 Webster] He mounts and reins his horse. Chapman. [1913 Webster] 2. To restrain; to… … The Collaborative International Dictionary of English
rein — ► NOUN 1) a long, narrow strap attached at one end to a horse s bit, used in pairs to guide or check a horse. 2) (reins) the power to direct and control. ► VERB 1) check or guide (a horse) by pulling on its reins. 2) (often rein in/back) restrain … English terms dictionary
Rein — (r?n), n. [F. r[^e]ne, fr. (assumed) LL. retina, fr. L. retinere to hold back. See {Retain}.] 1. The strap of a bridle, fastened to the curb or snaffle on each side, by which the rider or driver governs the horse. [1913 Webster] This knight laid… … The Collaborative International Dictionary of English