-
1 buzz
n. gezoem; telefoonbel--------v. zoemen; gistenbuzz1[ buz] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 brom/gons/zoemgeluid ⇒ gebrom, gezoem; geroezemoes♦voorbeelden:————————buzz21 zoemen ⇒ brommen, gonzen; roezemoezen♦voorbeelden:the crowd buzzed with excitement • een opgewonden geroezemoes klonk op uit de menigte〈voornamelijk Brits-Engels; slang〉 buzz off • 'm smeren, aftaaienbuzz off! • wegwezen!, donder op!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten brommen/gonzen/zoemen/snorren♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Redderen — Redderen, 1) die Segel vermittelst der Brassen, Schooten, Halsen, Bulienen u. übrigen Taue ordnen, so daß sie zu jedem Dienste fertig sind; 2) ein Segel, an welchem ein einzelnes Tau unklar geworden, wieder klar machen od. in Ordnung bringen … Pierer's Universal-Lexikon