-
1 stucco
n. pleisterwerk--------v. pleisteren, stukadorenstucco1[ stukkoo] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stuc ⇒ pleister(kalk), gipspleister————————stucco2〈werkwoord; stuccoed〉 -
2 grout
n. pap, brei; mengsel beton of muurplastergrout1[ graut] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 dunne mortel ⇒ voegspecie/middel2 (sier)pleister ⇒ stuc, witkalk————————grout2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 plaster
n. pleister; cement; pleister--------v. besmeren; aanplakken; gips leggen, gipsen; groot verlies lijden (slang)plaster1[ pla:stə] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 gips♦voorbeelden:————————plaster2〈 werkwoord〉1 pleisteren ⇒ bepleisteren, bedekken♦voorbeelden:plaster over/up • dichtpleisteren -
4 roughcast
-
5 rough cast
pleister, gips; gipsen, pleisteren
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский