Перевод: с французского на все языки

со всех языков на французский

Со всех языков на:
Французский
С французского на:
Нидерландский

overbrengen

Толкование Перевод

1 transmettre

transmettre [trãsmetr]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 overbrengen ⇒ overdragen, overleveren, uitzenden 〈 radio〉

2 〈 medisch〉 besmetten (met) ⇒ overbrengen, overdragen (op)

3 〈 natuurkunde〉 geleiden ⇒ voortplanten ⇒ 〈 biologie〉 overbrengen 〈 van prikkel〉

♦voorbeelden:

1    transmettez mon souvenir, mes amitiés à M. X • doet u de groeten aan de Heer X

3    ce corps transmet l'électricité • dit lichaam is een stroomgeleider

II se transmettre 〈 wederkerend werkwoord〉

1 overgedragen, overgebracht worden ⇒ overgaan

2 zich voortplanten

v

1) overbrengen, uitzenden

2) besmetten (met)

3) geleiden, voortplanten

Dictionnaire français-néerlandais > transmettre
2 basculer

basculer [baaskuulee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 kantelen ⇒ omslaan, (om)tuimelen

2 omslaan ⇒ kenteren, overgaan, omzwaaien

♦voorbeelden:

2    faire basculer qc. • iets een andere wending geven

basculer du côté de qn. • iemands partij kiezen

faire basculer du côté de qn. • naar iemands zijde doen omzwaaien

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (om) doen kantelen ⇒ omkiepen, doen omslaan

2 〈 communicatie(media)〉 overschakelen ⇒ omschakelen

3 verplaatsen ⇒ verleggen, overbrengen

♦voorbeelden:

1    basculer qn. par la fenêtre • iemand uit het raam duwen

v

1) kantelen, omslaan

2) omkiepen, doen omslaan

3) omschakelen [media]

4) verplaatsen, overbrengen

Dictionnaire français-néerlandais > basculer
3 communiquer

communiquer [kommuuniekee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈+ avec〉in contact staan, treden (met) ⇒ het contact onderhouden (met)

2 met elkaar in verbinding staan

♦voorbeelden:

1    communiquer par téléphone • telefonisch contact hebben

2    salle à manger qui communique avec la cuisine • eetkamer die doorloopt in de keuken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (mee)delen ⇒ kennisgeven van, inzage geven in, openbaar maken

2 〈 beweging, warmte, ziekte〉 overbrengen

♦voorbeelden:

1    communiquer une demande à qn. • een verzoek tot iemand richten

communiquer un renseignement • een inlichting verstrekken

III se communiquer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈van vuur; + à〉 overslaan (naar)

2 (iets) uitwisselen ⇒ elkaar (iets) meedelen

1. v
1) communiceren

2) meedelen, openbaar maken

3) overbrengen [ziekte, warmte]
2. se communiquer
v

1) overslaan (naar) [vuur]

2) elkaar [iets] meedelen

Dictionnaire français-néerlandais > communiquer
4 imprimer

imprimer [ẽpriemee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 drukken ⇒ in druk doen verschijnen ⇒ 〈 stof〉 bedrukken

2 〈 computer〉 (uit)printen

3 〈 richting〉 geven ⇒ 〈 beweging〉 overbrengen (op)

4 〈 formeel〉 (een indruk) achterlaten

5 in de grondverf zetten

♦voorbeelden:

1    la chose imprimée • de boeken

imprimer en blanc • aan één kant bedrukken

il écrit mais il n'a pas encore imprimé • hij schrijft maar er is nog geen werk van hem uitgegeven

3    imprimer un mouvement à un mécanisme • een mechanisme in beweging zetten

4    〈 formeel〉 être imprimé dans la mémoire • in het geheugen gegrift staan

II s'imprimer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 gedrukt worden

v

1) (be)drukken

2) inprenten

3) (uit)printen

4) geven [richting]

5) overbrengen (op) [beweging]

6) (een indruk) achterlaten

7) in de grondverf zetten

Dictionnaire français-néerlandais > imprimer
5 transfuser

transfuser [trãsfuuzee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈medisch; bloed〉 transfuseren

2 〈 een vloeistof〉 overgieten

♦voorbeelden:

¶ 〈 figuurlijk〉 transfuser qc. à qn. • iets op iemand overbrengen

II se transfuser (à) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 overgaan (op)

v

1) overgieten

2) toedienen [bloed]

3) overbrengen

Dictionnaire français-néerlandais > transfuser
6 inoculer

inoculer (à) [ienokkuulee]

〈 werkwoord〉

1 〈 medisch〉 (in)enten ⇒ inoculeren ⇒ 〈 ziektekiemen〉 overdragen, overbrengen (op)

2 〈 gedachten, gevoelens〉 overdragen (op) ⇒ overbrengen (op)

♦voorbeelden:

1 inoculer un vaccin à qn. • iemand inenten

Dictionnaire français-néerlandais > inoculer
7 commission

commission [kommiesjõ]

〈v.〉

1 boodschap

2 opdracht ⇒ machtiging, last

3 commissie

4 commissie(handel)

5 provisie ⇒ commissie

♦voorbeelden:

1    faire des commissions • boodschappen doen

transmettre une commission à qn. • een boodschap aan iemand overbrengen

3    commission d'examen • examencommissie

4    faire la commission • commissiehandel drijven

5    travailler à la commission • op provisiebasis werken

¶    〈 kindertaal〉 grande, petite commission • grote, kleine boodschap

f

1) boodschap

2) machtiging, last

3) commissie(handel)

4) provisie, commissie

5) aanstelling

Dictionnaire français-néerlandais > commission
8 expatrier

expatrier [ekspaatrie.ee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verbannen ⇒ het (vader)land uitzetten

♦voorbeelden:

¶ expatrier des capitaux • kapitaal naar het buitenland overbrengen

II s'expatrier 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zijn vaderland verlaten ⇒ naar het buitenland gaan, emigreren

v

het (vader)land uitzetten

Dictionnaire français-néerlandais > expatrier
9 rapporter

rapporter [raaportee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 wassen 〈 van de zee〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 terugbrengen ⇒ weer brengen

2 meebrengen ⇒ apporteren

3 rapporteren ⇒ verslag uitbrengen over, klikken

4 opbrengen ⇒ opleveren

5 toevoegen ⇒ opzetten, opnaaien

6 〈 juridisch〉 herroepen ⇒ annuleren, intrekken

7 in verband brengen ⇒ toeschrijven, toepassen

♦voorbeelden:

3    rapporter un exemple • een voorbeeld geven

rapporter des on-dit • geruchten verspreiden, doorvertellen

4    rapporter gros • veel opbrengen, opleveren

ce champ rapporte • dat veld is vruchtbaar

¶    rapporter un angle • een hoek overbrengen

III se rapporter (à) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 betrekking hebben (op) ⇒ overeenkomen (met), (terug)slaan op

♦voorbeelden:

¶    s'en rapporter à qn. • op iemand vertrouwen, zich op iemand verlaten

je m'en rapporte à vous • ik laat het aan u over

v

1) wassen [zee]

2) terugbrengen

3) meebrengen

4) rapporteren

5) klikken

6) opbrengen

7) toevoegen

8) annuleren

9) in verband brengen

Dictionnaire français-néerlandais > rapporter
10 reporter

reporter¹ [rəporter]

〈m.〉

1 verslaggever ⇒ reporter

————————

reporter² [rəportee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 terugbrengen

2 overdragen ⇒ overbrengen

3 uitstellen ⇒ verschuiven

4 〈 beurs〉 in prolongatie nemen

♦voorbeelden:

2 reporter sa voix sur un autre candidat • op een andere kandidaat stemmen

II se reporter (à) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 terugdenken (aan)

2 verwijzen (naar) ⇒ betrekking hebben (op)

3 zich wenden (tot) ⇒ raadplegen, naslaan

m

verslaggever

Dictionnaire français-néerlandais > reporter
11 retransmettre

retransmettre [rətrãsmetr]

〈 werkwoord〉

1 overbrengen ⇒ doorgeven 〈 bericht〉

2 〈 radio, tv〉 opnieuw uitzenden ⇒ nog eens uitzenden, herhalen

3 〈 radio, tv〉 doorzenden ⇒ verder zenden

v

1) doorgeven [bericht]

2) nog eens uitzenden

3) verder zenden

Dictionnaire français-néerlandais > retransmettre
12 traduire

traduire [traadŵier]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vertalen ⇒ overbrengen, omzetten

2 weergeven ⇒ uitdrukken, uiten

3 〈 juridisch〉 dagen

II se traduire 〈 wederkerend werkwoord〉

1 vertaald worden

2 zich uiten ⇒ tot uiting komen

v

1) vertalen

2) weergeven, uiten

3) dagen [juridisch]

Dictionnaire français-néerlandais > traduire
13 transférer

transférer [trãsfeeree]

〈 werkwoord〉

1 overplaatsen ⇒ verplaatsen, overbrengen

2 〈 juridisch〉 overdragen

3 〈 een bedrag〉 overschrijven ⇒ overboeken

4 〈 computer〉 downloaden

v

1) overplaatsen

2) overdragen

3) overschrijven

4) downloaden [computer]

Dictionnaire français-néerlandais > transférer
14 transporter

transporter [trãsportee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vervoeren ⇒ transporteren

2 overbrengen ⇒ verplaatsen, overdragen

3 〈 juridisch〉 overdragen 〈 van eigendom bij notaris〉

4 〈 boekhouden〉 overdragen ⇒ transporteren

5 meeslepen ⇒ in vervoering, in verrukking brengen

♦voorbeelden:

2    〈 figuurlijk〉 transporter un roman à l'écran • een roman verfilmen

5    être transporté de joie • buiten zichzelf zijn van vreugde

II se transporter 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich begeven ⇒ zich verplaatsen

2 〈 figuurlijk〉 zich verplaatsen

v

1) vervoeren, transporteren

2) verplaatsen

3) overdragen

4) meeslepen

Dictionnaire français-néerlandais > transporter
15 décalquer

décalquer [deekaalkee]

〈 werkwoord〉

1 na-, overtrekken ⇒ overbrengen, -drukken

Dictionnaire français-néerlandais > décalquer
16 expatrier des capitaux

expatrier des capitaux

kapitaal naar het buitenland overbrengen

Dictionnaire français-néerlandais > expatrier des capitaux
17 rapporter un angle

rapporter un angle

een hoek overbrengen

Dictionnaire français-néerlandais > rapporter un angle
18 transfuser qc. à qn.

transfuser qc. à qn.

iets op iemand overbrengen

Dictionnaire français-néerlandais > transfuser qc. à qn.
19 transhumer

transhumer [trãzuumee]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 in bergweiden gaan grazen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈 een kudde dieren〉 naar bergweiden overbrengen

Dictionnaire français-néerlandais > transhumer
20 transmettre une commission à qn.

transmettre une commission à qn.

een boodschap aan iemand overbrengen

Dictionnaire français-néerlandais > transmettre une commission à qn.

Страницы

См. также в других словарях:

NUHOUT — NETHERLANDS (see also List of Individuals) 2.6.1851 Alkmaar/NL 31.3.1931 Clarens/CH Johannes Nuhout van der Veen graduated as a civil engineer from the Delft Polytechnic in 1875. Because job conditions in the Netherlands were unfavorable in this… … Hydraulicians in Europe 1800-2000

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на все языки

overbrengen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на все языки

overbrengen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: