-
1 empiler
-
2 entasser
entasser [ãtaasee]3 oppotten♦voorbeelden:1. v1) opstapelen2) oppotten2. s'entasserv1) zich ophopen -
3 amasser
amasser [aamaasee]1 ophopen ⇒ opstapelen, vergaren, oppotten→ pierre1 samendrommen ⇒ zich opstapelen, zich ophopen♦voorbeelden: -
4 amonceler
amonceler [aamõslee] -
5 superposer
superposer [suuperpoozee] -
6 accumuler
accumuler [aakuumuulee]1 opeenhopen ⇒ opeenstapelen, bijeenbrengen1 zich opstapelen ⇒ talrijk worden, zich ophopen1. vopeenhopen, opeenstapelen2. s'accumulervzich ophopen, gestaag talrijker worden -
7 pile
pile1 [piel]〈v.〉1 stapel ⇒ hoop, berg♦voorbeelden:jouer qc. à pile ou face • over iets tossenpile de Volta • voltazuilpile atomique • kernreactorpile sèche • droge batterij, droog elementpile voltaïque • voltazuil————————pile2 [piel]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:il est dix heures pile • het is op de kop af tien uurtomber pile • goed uitkomenf1) stapel, hoop2) keerzijde [munt]3) brugpijler4) batterij5) aframmeling -
8 tas
tas [taa]〈m.〉1 hoop ⇒ berg, stapel2 hoop ⇒ menigte, bende, heleboel♦voorbeelden:1 mettre en tas • opstapelen, ophopen2 tas d'idiots! • stelletje idioten!〈 informeel〉 taper dans le tas • flink toetasten, bunkerenapprendre son métier sur le tas • z'n vak in de praktijk leren→ grèvem1) hoop, stapel2) bouwterrein -
9 entassement
entassement [ãtaasmã]〈m.〉2 opeenstapeling, -hoping ⇒ stapel, hoop -
10 gerber
gerber [zĵerbee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
11 mettre en tas
mettre en tasopstapelen, ophopen -
12 mettre qc. en pile
mettre qc. en pile -
13 rempiler
rempiler [rãpielee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский