Перевод: с английского на все языки

со всех языков на английский

Со всех языков на:
Английский
С английского на:
Все языки
Африкаанс
Нидерландский

opslaan

Толкование Перевод

1 to rise in price

opslaan

English-Dutch technical dictionary > to rise in price
2 lift eyes

opslaan

English-Afrikaans dictionary > lift eyes
3 put into

opslaan

English-Afrikaans dictionary > put into
4 put up

opslaan

English-Afrikaans dictionary > put up
5 screen shot

opslaan van kopie van schermbeeld in bestand (in computers)

English-Dutch dictionary > screen shot
6 squirrel away

opslaan, zich voorzien van, hamsteren in geval van nood (zoals geld, voedsel, enz.)

English-Dutch dictionary > squirrel away
7 to go up

opslaan

stijgen

English-Dutch technical dictionary > to go up
8 bond

n. bond (familienaam)

bond¹

[ bond]

I 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 band ⇒ verbond(enheid), binding

2 verbintenis ⇒ contract, verplichting

3 obligatie ⇒ schuldbrief, schuldbekentenis

4 verbinding ⇒ hechting; 〈 scheikunde〉 verbinding; 〈 metselen〉 verband

5 → bond paper bond paper/

♦voorbeelden:

2   that man's word is as good as his bond • je kunt die man op zijn woord vertrouwen

¶ place goods in bond • goederen in entrepot opslaan

     take goods out of bond • goederen uit entrepot halen (door het betalen van accijnzen/invoerrechten)

II 〈 meervoud〉

1 boeien ⇒ ketenen, gevangenschap

♦voorbeelden:

1   burst one's bonds • de vrijheid hernemen, ontsnappen

     in bonds • in de gevangenis, in gevangenschap

————————

bond²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich verbinden (met elkaar) ⇒ (aan elkaar) vast blijven zitten

2 plakken ⇒ lijmen, hechten

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 in entrepot opslaan

2 (aan elkaar) verbinden ⇒ (aan elkaar) lijmen/metselen, hechten; 〈 scheikunde〉 binden

♦voorbeelden:

1   the wine was bonded until the importer had paid duty • de wijn bleef in entrepot totdat de importeur accijns/invoerrecht had betaald

¶ the firm bonds this merchandise • de zaak staat garant voor deze waar

English-Dutch dictionary > bond
9 camp

adj. verwijfd; homoseksueel; verouderd; belachelijk
--------
n. kamp
--------
v. kamperen; parkeren; in een kamp wonen

camp¹

[ kæmp]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 kamp ⇒ kampement, legerplaats; 〈 figuurlijk〉 aanhang van partij/stelsel

♦voorbeelden:

1   be in the same camp • aan dezelfde kant staan

     the socialist camp • het socialistische kamp

     break (up)/strike camp • (zijn tenten) opbreken

     pitch camp • zijn tenten opslaan

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 militaire leven ⇒ dienst

2 kitsch

♦voorbeelden:

2   high camp • superkitsch

————————

camp²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 verwijfd ⇒ nichterig, precieus

2 homoseksueel

3 overdreven ⇒ theatraal, bizar

4 kitscherig

♦voorbeelden:

4   high camp • superkitscherig

     low camp • goedkoop, laag-bij-de-gronds

————————

camp³

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 kamperen ⇒ zijn kamp/tenten opslaan

2 zich nichterig/overdreven gedragen

♦voorbeelden:

1   camping holiday • kampeervakantie

     they camped out last night • ze hebben vannacht in de tent geslapen

     〈voornamelijk Brits-Engels; slang〉 camp out with • inwonen bij

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 overdrijven

→ camp up camp up/

English-Dutch dictionary > camp
10 elevate

v. opheffen, opslaan; verhogen; verheffen

elevate

[ ellivveet]

1 opheffen ⇒ omhoogbrengen, verhogen; opslaan 〈 ogen〉

2 verhogen 〈 stem, spanning, hoop enz.〉 ⇒ vergroten, opvoeren

3 verheffen 〈 alleen figuurlijk〉 ⇒ op een hoger plan brengen

4 promoveren ⇒ bevorderen

♦voorbeelden:

3   elevate the discussion • de discussie op een hoger plan tillen

     elevating play • stichtend stuk

4   elevated to the presidency • tot president verheven

English-Dutch dictionary > elevate
11 encamp

v. kamperen, de tenten opslaan

encamp

[ inkæmp]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 kamperen

2 de tenten opslaan ⇒ zich legeren

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 een kampeer/legerplaats geven (aan)

♦voorbeelden:

1 be encamp ed • zijn tenten opgeslagen hebben

English-Dutch dictionary > encamp
12 file

n. bestand, map, dossier, informatieverzameling (in computers); map, verzamelmap; kaartenbak; vijl; (in computers) een verzameling georganiseerde records met gegevens en programmatuur
--------
v. achter elkaar lopen; vijlen, bijvijlen; opslaan, in een archief bijzetten, invoegen, registreren; indienen; inzenden

file¹

[ fajl] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 vijl

2 dossier ⇒ register, legger, lias

3 (dossier)map ⇒ ordner, klapper

4 〈 computer〉 bestand

5 rij ⇒ file

♦voorbeelden:

2   keep a file on something • een dossier over iets bijhouden

     have something on file • iets geregistreerd hebben staan

     put a deed on file • een akte deponeren

5   in single file • in ganzenmars

     in file • allemaal achter elkaar

————————

file²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 in een rij lopen ⇒ achter elkaar lopen

♦voorbeelden:

1   file away/off • in een rij weglopen

     the soldiers filed across the river • de soldaten waadden achter elkaar door de rivier

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vijlen ⇒ bijvijlen, bijschaven 〈 ook figuurlijk〉

2 opslaan ⇒ in een archief bijzetten, invoegen 〈 kaarten in bestand〉, registreren, liasseren

3 〈 juridisch〉 indienen ⇒ deponeren

4 inzenden ⇒ 〈 in het bijzonder〉 doorseinen, doorbellen 〈 kopij voor een krant〉

♦voorbeelden:

1   file something smooth • iets gladvijlen

     file away • af/wegvijlen

     file down • afvijlen

2   file away • opbergen

     file under ‘vocal music’ • opbergen onder ‘zang’

3   file an application • een aanvraag indienen

     〈 met verzwegen object〉 file for bankruptcy • faillissement aanvragen

English-Dutch dictionary > file
13 garner

n. magazijn; verzameling; schuur
--------
v. opslaan, vergaren

garner

[ ga:nə] 〈 formeel〉

1 opslaan ⇒ vergaren

♦voorbeelden:

1 garner in/up • binnenhalen

English-Dutch dictionary > garner
14 pitch

n. hoogte van een toon; teer; worp van een bal; helling; waar zaken gedaan worden; (in computers - printers) het aantal tekens per inch
--------
v. gooien; opslaan; stampen; storten

pitch¹

[ pitsj], 〈in betekenis 4 ook〉 pitch shot 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 worp

2 hoogte ⇒ intensiteit, top(punt); 〈 muziek〉 toon(hoogte)

3 〈Brits-Engels; sport〉 (sport)terrein ⇒ veld, grasmat; 〈 cricket〉 pitch

4 〈 golf〉 pitch 〈 bal die door tegeneffect slechts weinig verder rolt〉

5 〈 informeel〉 (slim) verkoopverhaal

6 〈 Brits-Engels〉 standplaats ⇒ stalletje; stek

7 〈 bouwkunst〉 schuinte ⇒ (dak)helling

8 pek

9 het stampen 〈 van schip〉

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 make a/one's pitch for something • een gooi naar iets doen

————————

pitch²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈+down〉 (voorover)vallen ⇒ neervallen

2 stampen 〈 van schip〉

3 neerkomen ⇒ 〈 cricket〉 stuiten 〈 van gebowlde bal〉

4 afhellen ⇒ aflopen 〈 van dak〉

5 strompelen ⇒ slingeren

6 kwartier maken

♦voorbeelden:

¶ pitch in with an offer to help • aanbieden om mee te helpen

     〈 informeel〉 pitch in(to) • aan het werk gaan

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 opslaan 〈 tent, kamp〉

2 doen afhellen/aflopen 〈 dak〉

3 (op een handige manier) aanpraten ⇒ aansmeren

4 〈 muziek〉 op toon stemmen ⇒ (toon) aangeven

5 werpen ⇒ (op)gooien 〈 cricket〉

6 〈 golf〉 met een pitch hoog slaan 〈 bal〉

♦voorbeelden:

2   pitched roof • schuin dak

English-Dutch dictionary > pitch
15 put down

neerzetten, neerleggen; noteren, opschrijven; landen (v. vliegtuig); onderdrukken (opstand); (dier) uit zijn lijden helpen; afzetten (passagiers); kleineren

put down

, 〈in betekenis II 5 ook〉 put away

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 landen 〈 van vliegtuig〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 neerzetten ⇒ neerleggen

2 onderdrukken 〈 opstand, misdaad e.d.〉

3 opschrijven ⇒ noteren

4 opslaan 〈 in het bijzonder voedsel〉

5 een spuitje geven 〈 ziek dier〉 ⇒ uit zijn lijden helpen

6 afzetten ⇒ uit laten stappen 〈 passagiers〉

7 afschaffen

8 aanbetalen

9 〈 slang〉 kleineren ⇒ vernederen; 〈 figuurlijk〉 op zijn plaats zetten

♦voorbeelden:

3   put down a holiday as a business trip • een vakantie opvoeren als zakenreis

     〈 figuurlijk〉 put someone down as/for • iemand houden voor/beschouwen als

     put a boy down for Eton • een jongen laten inschrijven voor Eton

     put someone down for £2 • iemand noteren voor £2 〈 bij collecte〉

     〈 figuurlijk〉 put something down to ignorance • iets toeschrijven aan onwetendheid

     put it down to my account • zet het maar op mijn rekening

4   put down wine • wijn opslaan 〈 in kelder〉

7   put down someone's pride • iemands trots fnuiken

English-Dutch dictionary > put down
16 store

n. winkel; bergruimte; goederen
--------
v. verzamelen, opslaan; opbergen; uitrusten

store¹

[ sto:] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 voorraad

2 voorraadkast ⇒ provisiekast

3 opslagplaats ⇒ magazijn, pakhuis

4 〈meervoud; in het bijzonder leger〉 provisie ⇒ goederen, proviand

5 grote hoeveelheid ⇒ overvloed, hoop

6 〈 Amerikaans-Engels〉 winkel ⇒ zaak

7 〈 Brits-Engels〉 warenhuis

♦voorbeelden:

1   in store • in voorraad

     there's a surprise in store for you • je zult voor een verrassing komen te staan

¶ set (great) store by • veel waarde hechten aan

————————

store²

〈 werkwoord〉

1 bevoorraden ⇒ volstoppen, inslaan

2 opslaan ⇒ opbergen, bewaren

♦voorbeelden:

1   store up tins • een voorraad blikjes aanleggen

2   this chest will store a lot of blankets • je kunt heel wat dekens in deze kist kwijt

     〈 handel〉 sell on stored terms • op ceel leveren

English-Dutch dictionary > store
17 turn up

te voorschijn komen, (voor de dag) komen, (komen) opdagen, verschijnen, zich vertonen, zich opdoen, zich voordoen (gelegenheid, betrekking); opdraaien (lamo); keren (kaart), opzetten (kraag)

turn up

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 verschijnen ⇒ komen (opdagen)

2 te voorschijn komen ⇒ voor de dag komen

3 zich voordoen

4 naar boven gedraaid/gebogen zijn

5 〈 economie〉 aantrekken

♦voorbeelden:

2   your brooch has turned up • je broche is terecht

3   the opportunity will turn up • de gelegenheid doet zich wel voor

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vinden

2 blootleggen ⇒ aan de oppervlakte brengen

3 naar boven draaien/keren ⇒ opzetten 〈 kraag〉; omslaan 〈 mouw, pijp〉; omhoogslaan, om(hoog)vouwen; opslaan 〈 ogen〉

4 opslaan 〈 bladzij〉 ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 naslaan

5 hoger draaien 〈 door middel van knop〉 ⇒ harder zetten 〈 radio〉

6 〈Brits-Engels; informeel〉 misselijk maken

♦voorbeelden:

3   turn one's collar up • zijn kraag opzetten

4   turn up an address • een adres opzoeken

¶ turn it up • de brui eraan geven

     turn it up! • stop er mee!

English-Dutch dictionary > turn up
18 warehouse

n. magazijn; opslagruimte; winkel
--------
v. opslaan (in het magazijn)

warehouse

1 〈 zelfstandig naamwoord〉 pakhuis ⇒ opslagplaats

2 〈 werkwoord〉 opslaan ⇒ bewaren

English-Dutch dictionary > warehouse
19 autosave

n. automatisch opslaan (opslaan, bewaren) van informatie; een programma dat automatisch de informatie op vaste tijden bewaart

English-Dutch dictionary > autosave
20 Mr

n. magnetische weerstands technologie, de technologie die gebruikt wordt voor het opslaan van grote hoeveelheden informatie op een harde schijf

Mr

[ mistə] 〈meervoud: Messrs [messəz]〉〈 afkorting〉

1 [mister] Dhr.

→ mister mister/

English-Dutch dictionary > Mr

Страницы

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

opslaan

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

opslaan

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: