Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

Со всех языков на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский
Французский

ook+geologie

Толкование Перевод

1 conglomerate

n. groep of massa gevormd door verscheidene elementen; groot bedrijf gevormd door opkomst van veschillende bedrijven
--------
v. ophopen, accumuleren

conglomerate¹

[ kənglommərət] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 (samen)klontering ⇒ conglomeraat, opeenhoping 〈 ook geologie〉

2 〈 economie〉 conglomeraat ⇒ concern

————————

conglomerate²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 samengeklonterd ⇒ opeengehoopt, samengepakt 〈 ook geologie〉

————————

conglomerate³

[ kənglomməreet] 〈 werkwoord〉

1 samenklonteren ⇒ samenballen, (zich) tot een massa verenigen

English-Dutch dictionary > conglomerate
2 cleave

v. kloven; kleven
--------
v. kloven; zich hechten aan; bijzonder toegewijd zijn aan

cleave

[ klie:v] 〈verleden tijd ook cleft [ kleft], clove [ kloov], voltooid deelwoord ook cleft [ kleft], cloven [kloovn]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 splijten ⇒ scheuren, klieven 〈 ook geologie〉

2 (zich) een weg banen

→ cleave to cleave to/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 kloven ⇒ splijten, hakken, (door)klieven 〈 golven, lucht〉

♦voorbeelden:

1 cleave a path through the jungle • zich een weg door het oerwoud banen

English-Dutch dictionary > cleave
3 period

n. ongesteldheid; menstruatieperiode
--------
n. periode; uur; jaargetijde; lesuur
--------
n. punt; eind v.e. zin; tijdperk

period¹

[ piəriəd] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 periode 〈 ook geologie, natuurkunde, scheikunde, wiskunde〉 ⇒ tijdperk, fase

2 lestijd ⇒ les(uur)

3 〈 vaak meervoud〉 (menstruatie)periode ⇒ ongesteldheid

4 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 punt 〈 interpunctieteken〉

5 〈 medicijnen, geneeskunde〉 duur 〈 van een ziekte〉 ⇒ stadium

♦voorbeelden:

1   habits of the period • gewoonten uit die/onze tijd

     〈 meteorologie〉 bright periods • opklaringen

     the first period of a game • de eerste speeltijd

2   there are six periods in the schoolday • er zijn zes lestijden in een schooldag

3   menstrual period • menstruatieperiode

     miss a/one's period • (haar menstruatie) een keertje overslaan

4   I won't do it, period! • ik doe het niet, punt uit/en daarmee uit!

————————

period²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 historisch ⇒ stijl-

♦voorbeelden:

1   period costumes • historische klederdrachten

     period furniture • stijlmeubelen

     period piece • stijlmeubel; 〈 informeel, schertsend〉 ouderwets geval 〈 ook van personen〉

English-Dutch dictionary > period
4 imperméable

imperméable [ẽpermee.aabl]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉

1 waterdicht ⇒ waterafstotend, waterwerend

2 〈 ook geologie〉 ondoorlatend ⇒ geen water doorlatend

3 〈+ à〉 ongevoelig (voor) ⇒ ontoegankelijk (voor), onontvankelijk (voor)

♦voorbeelden:

1 un imperméable • regenjas

1. m
regenjas
2. adj
1) waterdicht

2) ondoorlatend

3) ongevoelig, onontvankelijk (voor)

Dictionnaire français-néerlandais > imperméable
5 Bruch

Bruch¹

〈m.; Bruch(e)s, Brüche〉

1 breuk 〈 ook geologie, medisch, wiskunde〉 ⇒ het (ver)breken, schending; barst, scheur; fractuur; brekage, afval

2 vouw, plooi

3 〈 verouderd〉 steengroeve

4 〈 informeel〉 inbraak

♦voorbeelden:

1 Bruch machen • brokken, stukken maken

das ist alles Bruch! • dat is allemaal breuk, afval; 〈 ook〉troep!

in die Brüche gehen • stuk-, kapotgaan

die Ehe ist in die Brüche gegangen • het huwelijk is stukgelopen

zu Bruch fahren • in de soep, prak rijden

zu Bruch gehen • (a) stuk-, kapotgaan; (b) spaak lopen, stuklopen

————————

Bruch²

〈m. & o.; Bruch(e)s, Brüche〉

1 broek(land) ⇒ moerasland

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Bruch
6 couche

couche [koesĵ]

〈v.〉

1 laag 〈 ook geologie, beeldende kunst, bouwkunde〉 ⇒ bedding, bank

2 〈 sociologie〉 stand ⇒ laag, klasse, rang

3 luier

4 〈 meestal meervoud〉 bevalling ⇒ verlossing

5 〈 landbouw〉 broeibed ⇒ mestbed

6 〈 formeel〉 sponde ⇒ bedstee, bed

7 〈 natuurkunde〉 elektronenschil

♦voorbeelden:

1    couche de roulement • wegdek

〈 van hout〉 couches concentriques • groeilagen, jaarringen

〈 beeldende kunst〉 couche primaire • grondlaag, basislaag

〈 geologie〉 couche sédimentaire • bezinking

3    couche jetable • wegwerpluier

4    retour de couches • eerste menstruatie na de bevalling

fausse couche • miskraam

être en couches • in het kraambed liggen

relever de couches • herstellen na de bevalling

5    champignons de couche • op broeibed gekweekte paddestoelen, champignons

¶    couches de l'atmosphère • sferen van de dampkring

tu en as, une couche d'égoïsme • jij bent me een mooie egoïst

〈 informeel〉 en avoir, en tenir une couche • een uilskuiken zijn, een bord voor z'n kop hebben

1. f
1) laag

2) bodemlaag, bedding, bank

3) stand, laag, rang

4) luier

5) mestbed

6) sponde, bed
2. couches
f pl

bevalling

Dictionnaire français-néerlandais > couche
7 couché

couche [koesĵ]

〈v.〉

1 laag 〈 ook geologie, beeldende kunst, bouwkunde〉 ⇒ bedding, bank

2 〈 sociologie〉 stand ⇒ laag, klasse, rang

3 luier

4 〈 meestal meervoud〉 bevalling ⇒ verlossing

5 〈 landbouw〉 broeibed ⇒ mestbed

6 〈 formeel〉 sponde ⇒ bedstee, bed

7 〈 natuurkunde〉 elektronenschil

♦voorbeelden:

1    couche de roulement • wegdek

〈 van hout〉 couches concentriques • groeilagen, jaarringen

〈 beeldende kunst〉 couche primaire • grondlaag, basislaag

〈 geologie〉 couche sédimentaire • bezinking

3    couche jetable • wegwerpluier

4    retour de couches • eerste menstruatie na de bevalling

fausse couche • miskraam

être en couches • in het kraambed liggen

relever de couches • herstellen na de bevalling

5    champignons de couche • op broeibed gekweekte paddestoelen, champignons

¶    couches de l'atmosphère • sferen van de dampkring

tu en as, une couche d'égoïsme • jij bent me een mooie egoïst

〈 informeel〉 en avoir, en tenir une couche • een uilskuiken zijn, een bord voor z'n kop hebben

adj

1) in bed liggend

2) schuin, scheef

Dictionnaire français-néerlandais > couché
8 quartair

quartair

1 quaternaire 〈 ook geologie〉

♦voorbeelden:

1 〈 geologie〉 de oudere quartaire vorming • le quaternaire ancien

Deens-Russisch woordenboek > quartair
9 acid

adj. zuur; scherp; scherpzinnig
--------
n. zuur; L.S.D.

acid¹

[ æsid] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 〈 scheikunde〉 zuur ⇒ zure stof/drank

2 〈 slang〉 acid ⇒ LSD

————————

acid²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 zuur 〈 ook geologie, scheikunde〉 ⇒ zuurhoudend

2 bits ⇒ bijtend, wrang

♦voorbeelden:

1 acid rain • zure regen

〈 scheikunde〉 acid salt • zuur zout

English-Dutch dictionary > acid
10 agglomerate

adj. opeengestapeld
--------
v. (zich) opeenhopen/stapelen

agglomerate¹

[ əglommərət] 〈zelfstandig naamwoord; bijvoeglijk naamwoord〉

1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 opeengehoopt

2 〈 zelfstandig naamwoord〉 agglomeraat 〈 ook geologie〉 ⇒ opeenhoping, (chaotische) verzameling

————————

agglomerate²

[ əglomməreet] 〈werkwoord; zelfstandig naamwoord: agglomeration〉

1 (zich) opeenhopen/stapelen ⇒ samenklonteren

English-Dutch dictionary > agglomerate
11 escarpment

n. steile wand, helling

escarpment

[ iska:pmənt]

1 escarpe ⇒ binnentalud

2 steile wand/helling 〈 ook geologie〉

English-Dutch dictionary > escarpment
12 formation

n. vorming, formatie; opstelling

formation

[ fo:meesjn]

1 vorming

2 formatie 〈 ook geologie, leger〉 ⇒ opstelling, verband

3 het gevormde ⇒ formatie

♦voorbeelden:

1 the formation of a character • karaktervorming

2 fly in formation • in formatie vliegen

English-Dutch dictionary > formation
13 stratification

n. stratificatie; het in lagen leggen, het tot lagen vormen

stratification

[ strætiffikkeesjn]

1 laagvorming

2 〈 ook geologie〉 gelaagdheid ⇒ verdeling in lagen, stratificatie

English-Dutch dictionary > stratification
14 bassin

bassin [baasẽ]

〈m.〉

1 bekken 〈 ook geologie, anatomie〉 ⇒ kom, schaal

2 bekken ⇒ reservoir, vijver

3 rede ⇒ havenkom, dok

4 stroomgebied

♦voorbeelden:

1    bassin (hygiénique) • po, ondersteek

2    bassin de natation • zwembassin

3    bassin de radoub • droogdok

————————

bassin (hygiénique)

po, ondersteek

m

1) bekken

2) kom, schaal

3) reservoir, vijver

4) rede, dok

5) stroomgebied

Dictionnaire français-néerlandais > bassin
15 breuk

breuk

1 [het breken] break(ing) ⇒ breakage

2 [plaats] crack ⇒ split, fault 〈 ook geologie〉

3 [medicijnen, geneeskunde] [fractuur] fracture

4 [medicijnen, geneeskunde] [uitzakking] rupture ⇒ hernia

5 [het verbreken van betrekkingen] rift ⇒ breach

6 [rekenkundig] fraction

♦voorbeelden:

3   een gecompliceerde breuk • a compound fracture

4   dubbele breuk • double hernia

     een breuk hebben/krijgen • have/get a hernia

     〈 figuurlijk〉 zich een breuk lachen • split one's sides laughing

     zich een breuk aan iets tillen • (nearly) rupture oneself lifting something

5   een breuk veroorzaken tussen mensen • cause a rift/split between people

6   decimale/tiendelige breuk • decimal fraction

     samengestelde breuk • complex/compound fraction

     repeterende breuk • recurring decimal

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > breuk
16 denuderen

denuderen

1 denude 〈 ook geologie〉 ⇒ expose, strip

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > denuderen
17 sediment

sediment

1 〈 ook geologie〉 sediment

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > sediment
18 transgressie

transgressie

1 [ook geologie] transgression

♦voorbeelden:

1 mariene transgressie • marine transgression

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > transgressie
19 trog

trog

1 [ook geologie en meteorologie] trough

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > trog
20 Terrasse

Terrasse

〈v.; Terrasse, Terrassen〉

1 terras 〈 ook geologie〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Terrasse

Страницы

См. также в других словарях:

Jodoigne — Géolocalisation sur la carte : Belgique … Wikipédia en Français

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

ook+geologie

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

ook+geologie

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: