-
61 in
adj. binnen; binnengekomen (post); hoort erbij; modern--------adv. in; erin; binnen; in huis; onder druk staand; modern, "in" (in spreektaal); in periode van (van fruit etc.)--------n. betrokken bij de leidende partij; iemand met machtpositie; invloed--------prep. in; binnen; erinin1→ ins ins/————————in21 intern ⇒ inwonend, binnen-3 exclusief ⇒ afgestemd op een kleine groep/elite4 voor/met ingekomen post♦voorbeelden:3 in-crowd • kliekje, wereldje4 in box/tray • brievenbak met/voor ingekomen post————————in33 〈 het referentiepunt is een persoon of groep〉 geaccepteerd ⇒ erbij, opgenomen; 〈 van dingen ook〉 in (de mode)♦voorbeelden:come in! • (kom) binnen!fit something in • iets (er)in passenI flew in today • ik ben vandaag met het vliegtuig aangekomenmix the flour in • meng de bloem erbijthe police moved in • de politie kwam tussenbeidethe stairs were put in • de trap werd geïnstalleerdsnowed in • ingesneeuwdin between • er tussen(in)in between • tussenknow somebody in and out • iemand door en door kennen————————in4〈 voorzetsel〉1 〈plaats of ligging; ook figuurlijk〉in2 〈richting; ook figuurlijk〉in ⇒ naar, ter3 〈met abstract naamwoord dat handeling of toestand uitdrukt; voornamelijk idiomatisch te vertalen〉- ende ⇒ in, be-, ver-, ge-6 〈 medium〉in7 〈 verhouding, maat, graad〉in ⇒ op, uit9 in zover dat ⇒ in, met betrekking tot, doordat, omdat♦voorbeelden:wounded in the leg • aan het been gewondin my opinion • naar mijn meningplay in the street • op straat spelenbe in one's twenties • in de twintig zijnthere is something in his story • er zit iets in zijn verhaalin payment of • ter betaling van3 in bloom • in bloei, bloeiendehe was in charge (of) • hij was verantwoordelijk (voor)in honour of • ter ere vanbe in love • verliefd zijnbe in luck • geluk hebbenbe in pain • pijn lijdenin ruins • vervallenin search of • op zoek naarI have not been out in months • ik ben in geen maanden uit geweestin the morning • 's ochtendsearly in spring • vroeg in het voorjaarin all those years • gedurende al die jarenit melts in heating • het smelt als het verwarmd wordtthe latest thing in computers • het laatste snufje op het gebied van computerssomething in evening dress • iets in de richting van avondkledij2 feet in length • twee voet hooghe is in oil • hij zit in de olie-industrieequals in strength • gelijken wat kracht betreftrich in vitamins • rijk aan vitaminenbe in it • erbij betrokken zijn, meedoenhe is not in it • hij telt niet meethere's nothing in it • het heeft niets om het lijfpainted in red • roodgeverfdin Russian • in het Russisch7 in general • in/over het algemeennot in the least • niet in het minstin the main • in/over het algemeensell in ones • per stuk verkopenone in twenty • één op twintigyou have a fine brother in Henry • je hebt aan Henry een fijne broerbuy in instalments • op afbetaling kopen£100 in taxes • £100 aan belastingendifficult in that it demands concentration • moeilijk omdat het concentratie vergt→ be in be in/ -
62 jolt
n. ruk, duw, stoot; schok--------v. schokken, horten, stotenjolt1[ dzjoolt] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————jolt2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jolt someone out of a false belief • iemand plots tot een beter inzicht brengen -
63 load
n. vracht, lading; last; depressie--------v. inladen, laden; beladen; overladen; opladen; belastenload1[ lood] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:they have loads of money • ze zwemmen in het geld¶ come down like a load of bricks (on someone) • met een geweldige smak neerkomen (op iemand); plotseling te keer gaan (tegen iemand)————————load2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:the table was loaded with presents • de tafel stond vol met cadeausthe dice seem to be loaded against me • het lijkt erop dat ik tegengewerkt word -
64 mesh
n. maas; net(werk)--------v. in de mazen van een net vangen, verstrikken; in elkaar grijpen; harmoniëren, bij elkaar passenmesh1[ mesj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————mesh2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
65 net
adj. netto; schoon (gewicht - winst - salaris enz.)--------n. netwerk; net; val--------v. vangen; netto (inkomen) verdienennet1[ net] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 net3 netmateriaal ⇒ mousseline, tule♦voorbeelden:————————net21 netto ⇒ schoon, zuiver♦voorbeelden:the net result • per saldo————————net32 (met een net) af/bedekken3 netten/fuiken zetten in ⇒ bevissen6 winnen ⇒ opstrijken, (netto) verdienen -
66 next
adj. volgend, volgende; verwant--------adv. volgend; volgende keernext1[ nekst] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:the girl next door • het meisje van hiernaastthe next turn past the traffic lights • de eerste afslag na de stoplichtenthe next best • het beste op één na, de tweede keusthe next but one • de volgende op één na2 the next day • de volgende dag, de dag daaropnext Monday • volgende week maandagthe next few weeks • de komende wekenthe next thing I knew I was lying in the gutter • vóór ik goed en wel wist wat er gebeurde lag ik in de goot————————next2♦voorbeelden:¶ next of kin • (naaste) bloedverwant(en), nabestaande(n)next! • volgende!————————next3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:next to Jill • naast/vergeleken bij Jillhe placed his chair next to mine • hij zette zijn stoel naast de mijnenext we had tea • daarna dronken we theefor next to nothing • bijna voor niks -
67 out
adj. buiten; uit; weg; absent (van school of op werk); buiten (bij sport); niet in werking; vergist--------adv. buiten; uit; tot het laatst; in het geheel--------interj. naar buiten--------n. buiten; buitenstaand--------pref. uitgaande, uit--------prep. uit, buiten--------v. (er) uit halen; naar buiten gaanout1————————out21 niet-in ⇒ niet-populair/modieus, uit♦voorbeelden:3 out box/tray • brievenbak voor/met uitgaande post————————out3〈bijwoord; vaak predicatief〉4 uit ⇒ openbaar, te voorschijn5 uit ⇒ volledig, af, leeg♦voorbeelden:journey out • heenreishe is out playing in the garden • hij speelt buiten in de tuinthe ball was out • de bal was buiten (de lijnen)smoking is out! • er wordt niet gerookt!inside out • binnenste buitenout there • daarginds, ginder verout! • d'r uit!out it goes!/with it! • vertel op!/voor de dag ermee!out in Canada • daarginds in Canadayou're out! • jij doet/telt niet (meer) meeout with it! • vertel op!, zeg het maar!¶ out and about • (weer) op de been, in de weerout and away • veruitshe is out for trouble • ze zoekt moeilijkheden————————out4〈voorzetsel; richtingaanduidend〉♦voorbeelden:I looked out the window • ik keek uit het vensterfrom out the window • vanuit het raam -
68 paralytic
adj. verlamd, dronken, straalbezopen--------n. verlamd; dronkenparalytic1[ pærəlittik] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————paralytic2〈bijvoeglijk naamwoord; paralytically〉♦voorbeelden: -
69 path
-
70 relief
n. opluchting; verlichting; hulp, aflossing(sploeg); reliëf; extra[ rillie:f]2 verlichting ⇒ opluchting, ontlasting5 ondersteuning ⇒ steun, hulp♦voorbeelden:bring/throw into relief • doen contrasteren/uitkomen 〈 ook figuurlijk〉 -
71 ritual
adj. van religieuze aard; ritueel--------n. ceremonie, riteritual1[ ritsjoeəl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————ritual2♦voorbeelden: -
72 rocky
-
73 show
n. toneelstuk; opvoering; programma; tentoonstelling; amusementsvoorstelling, schouwspel, show; vertoon; schijn--------v. tonen, laten zien; duidelijk maken; aantonen, bewijzen; vertonen; tentoonstellenshow1[ sjoo]♦voorbeelden:a fine show of blossoms • een prachtige bloesemtooimake a show of one's learning • te koop lopen met zijn geleerdheidunder a show of benevolence • onder het mom van welwillendheidno show of resistance • geen enkel blijk van verzetgood show! • goed geprobeerd!put up a good show • een goede prestatie leverenlet's get this show on the road • laten we nu maar eens beginnengive the (whole) show away • de hele zaak verradensteal the show • de show stelen〈 informeel〉 all over the show • door elkaar, overal1 uiterlijk ⇒ schijn, opschepperij♦voorbeelden:she only does it for show • ze doet het alleen voor de show3 what's on show today? • wat wordt er vandaag vertoond?objects on show • de tentoongestelde voorwerpen————————show21 (zich) (ver)tonen ⇒ (duidelijk) zichtbaar zijn, (ver)schijnen, eruitzien, vertoond worden 〈 van film〉♦voorbeelden:his education shows • het is goed merkbaar dat hij goed onderlegd isthe scar still shows • het litteken is nog goed te zienyour slip is showing • je onderjurk komt eruittime will show • de tijd zal het lerenwhat's showing at the cinema? • wat draait er in de bioscoop?her Dutch accent still shows through • haar Nederlandse accent is nog (goed) hoorbaar¶ it just goes to show! • zo zie je maar!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)tonen ⇒ laten zien, tentoonstellen, vertonen2 uitleggen ⇒ demonstreren, bewijzen♦voorbeelden:show me an example • geef me een voorbeeldshe never shows her feelings • ze toont haar gevoelens nooitthis year's figures show some recovery • de cijfers van dit jaar geven enig herstel te zienwhich film are they showing? • welke film draaien ze?he has nothing to show for all his work • zijn werk heeft helemaal geen vruchten afgeworpenshow me the truth of what you're saying • bewijs me dat het waar is wat je zegtthis goes to show that crime doesn't pay • dit bewijst dat misdaad niet loonthe showed me how to write • hij leerde me schrijvenshow one's kindness • vriendelijk blijken te zijnimpressed by the vast knowledge she showed • onder de indruk van de enorme kennis die ze aan de dag legdeshow bad taste • van een slechte smaak getuigenshow someone in/out • iemand binnenlaten/uitlatenhe showed us (a)round the house • hij liet ons het huis zienshow her into the waiting room • breng haar naar de wachtkamerI'll show you out of the house • ik zal u uitlatenshow someone over the factory • iemand een rondleiding geven door de fabriek6 Lord, show mercy • Heer, schenk genade -
74 sight
n. gezicht; blik; bezienswaardigheid; vizier; zicht; gezichtsveld; gezichtspunt--------v. in zicht/in het vizier krijgen; waarnemen, ziensight1[ sajt]1 (aan)blik ⇒ (uit)zicht, schouwspel, bezienswaardigheid5 mening♦voorbeelden:I cannot stand/bear the sight of him • ik kan hem niet luchten of zienkeep sight of • in het oog houden〈informeel; ironisch〉 what a sight you look/are! • wat zie je eruit!see the sights • de bezienswaardigheden bezoeken¶ raise/lower one's sights • meer/minder verwachtenyou are a sight for the gods/for sore eyes • je bent door de hemel gezonden2 gezicht ⇒ het zien, het gezien worden♦voorbeelden:2 〈 geldwezen〉 ten days after sight • (betaalbaar) tien dagen na zicht 〈 met betrekking tot wissels〉at the sight of • bij het zien vanat first sight • op het eerste gezichtplay music at sight • van het blad spelenat/on sight • op zichtknow someone by sight • iemand van gezicht kennenshoot on sight • schieten zonder waarschuwinggo out of sight • uit het gezicht verdwijnenkeep someone in sight • iemand in het oog houdenkeep in sight of • binnen het gezichtsveld blijven van〈 spreekwoord〉 out of sight, out of mind • uit het oog, uit het hartwe are (with)in sight of the end • het einde is in zichtout of my sight! • uit mijn ogen!stay/keep out of sight • blijf uit het gezicht¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 out of sight! • fantastisch!, te gek!second sight • helderziendheid————————sight2〈 werkwoord〉 -
75 skin
n. huid; schil; korst; waterbuidel (van leer)--------v. (af)stropen, villen, pellen; ontvellen, schaven (knie, etc.)skin1[ skin] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 schil ⇒ vlies, bast♦voorbeelden:next to the skin • op de huid〈 informeel〉 be no skin of someone's nose • iemand niet aangaan, iemand niet interesserenescape by the skin of one's teeth • op het nippertje ontsnappenjump out of one's skin • zich dood schrikkensave one's skin • er heelhuids afkomenunder the skin • in wezen————————skin2〈werkwoord; skinned〉♦voorbeelden: -
76 spin
n. ritje; vrille; ommetje (korte rit)--------v. spinnen; draaien; verdraaien; omdraaienspin1[ spin] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ in a (flat) spin • in paniek, van de kaart————————spin2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 spin a story • een verhaal spinnen/verzinnen -
77 tag
n. label (ook in computers); etiket, plakkertje; uitdrukking; krul; (in computers) label--------v. aanhechten, aanhangen, vastknopen, vastbinden; etiketteren, meelopen, volgentag1[ tæg]4 flard ⇒ rafel, los uiteinde————————tag2〈 tagged〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 every item was nicely tagged • elk artikel was keurig geëtiketteerd/van een prijskaartje voorzien -
78 thaw
n. dooi--------v. ontdooien, smeltenthaw1[ θo:] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————thaw2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
79 tune
n. melodie, wijs--------v. harmoniëren, stemmen, afstemmentune1[ tjoe:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:to the tune of • op de wijs vanthat violin is out of tune • die viool is ontstemdsing out of tune • vals zingenchange one's tune, sing another/dance to another tune • een andere toon aanslaan; 〈 in het bijzonder〉 een toontje lager gaan zingenout of tune • niet in goede conditieto the tune of £1000 • voor het bedrag van £1000→ good good/————————tune22 zingenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stemmen♦voorbeelden:tuned to • afgestemd op -
80 veil
n. sluier--------v. versluieren, verdoezelenveil1[ veel] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:a bridal veil • een bruidssluierdraw a veil over something • een sluier over iets trekken; 〈 ook figuurlijk〉 iets in de doofpot stoppentake the veil • non wordenunder the veil of kindness • onder het mom van vriendelijkheid————————veil2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:veiled threat • verholen dreigement
См. также в других словарях:
Guru — For other uses, see Guru (disambiguation). A guru (Sanskrit: गुरु) is one who is regarded as having great knowledge, wisdom, and authority in a certain area, and who uses it to guide others (teacher). Other forms of manifestation of this… … Wikipedia