-
1 impartial
onpartijdig -
2 impartial
-
3 detached
-
4 dispassionate
-
5 equal
adj. gelijk, identiek, geheel gelijk; geschikt, begaafd--------n. gelijk; gelijkwaardig--------v. evenaren, gelijk zijn aanequal1[ ie:kwəl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————equal21 gelijk ⇒ overeenkomstig, hetzelfde♦voorbeelden:all other things being equal • onder overigens gelijke omstandighedenequal to • gelijk aanequal opportunity • gelijkberechtigingequal opportunities employer • een werkgever die geen discriminatie toepast¶ equal to • opgewassen/bestand tegen, in staat tot————————equal3〈werkwoord; Brits-Engels equalled〉♦voorbeelden:she equalled him in cruelty • zij was even wreed als hij -
6 equitable
-
7 even-handed
-
8 fear
n. angst; bedreiging; zorg, bangheid; bezorgdheid--------v. bang zijn; angstig zijn; zich zorgen maken; benauwd zijn; opzien tegenfear1[ fiə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 without fear or favour • rechtvaardig, onpartijdigfor fear of • uit vrees datin fear and trembling • met angst en bevengo in fear of • bang zijn voor〈 informeel〉 no fear • beslist niet, geen sprake vanput the fear of God into someone • iemand goed bang maken————————fear2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vrezen ⇒ bang zijn voor, duchten2 vermoeden ⇒ een voorgevoel hebben van, vrezen♦voorbeelden: -
9 indifferent
adj. onverschillig; onbekommerd; middelmatig; onbevooroordeeld; onbelangrijk; ongeinteresseerd[ indifrənt]♦voorbeelden: -
10 neuter
adj. geslachtsloos; neutraal--------n. geslachtsloos (gram.); gecastreerd--------v. castrerenneuter1[ njoe:tə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 biologie〉geslachtloos/gecastreerd dier————————neuter2♦voorbeelden:————————neuter3〈 werkwoord〉 -
11 neutral
adj. neutraal; onverschillig--------n. neutraal (versnelling); een neutrale persoonneutral1[ njoe:trəl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————neutral2♦voorbeelden: -
12 nonparty
-
13 objective
adj. onbevooroordeeld; uiterlijk; objekt, object (grammatikale vorm), objektief--------n. doel, doelstelling; objekt, object (grammatikale vorm)objective1[ əbdzjektiv] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————objective2 -
14 unprejudiced
adj. niet bevooroordeeld, onbevooroordeeld[ unpredzjədist] -
15 without fear or favour
rechtvaardig, onpartijdig -
16 evenhanded
adj. onpartijdig -
17 evenhandedly
adv. onpartijdig, zonder partij te trekken, billijk, eerlijk -
18 impartially
adv. onpartijdig -
19 judicially
adv. rechterlijk, gerechtelijk, justitieel, rechters-; onpartijdig -
20 unbiasedly
adv. onpartijdig, onbevooroordeeld
См. также в других словарях:
König — 1. Ain Künig, der auff dem Stul sitzet, zu richten, zerströwet alles args mit seinen augen. – Agricola II, 262. 2. Ain Künig, der die Armen trewlich richtet, des Thron wirdt ewigklich bestehn. – Agricola II, 220. 3. Ain Künig richt das Land auff… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
