-
1 kleckern
-
2 überholen
überholen1I 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉1 overhellen, -halen————————überholen2〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 aufmachen
aufmachenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:die Hand aufmachen • zijn hand (geopend) uitstekenmach die Ohren auf! • luister goed, let op!einen Bericht tendenziös aufmachen • in een verslag een tendentieuze voorstelling van zaken geven♦voorbeelden: -
4 kehren
kehren3 〈haben/sein; sport en spel〉keren, een keersprong maken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 keren, wendenIII 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉1 vegen, keren♦voorbeelden:1 zich keren ⇒ zich (om)draaien, zich wenden♦voorbeelden: -
5 abhängen
abhängenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 laten schieten ⇒ laten vallen, ontslaan4 de telefoon ophangen, opleggen5 〈informeel; ook sport en spel〉overtreffen, voorbijstreven♦voorbeelden:das Feld abhängen • zich losmaken van het peloton -
6 abziehen
abziehenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 af-, wegtrekken ⇒ afnemen, naar beneden trekken5 aftappen, uit-, overhevelen7 wetten, slijpen♦voorbeelden:den Rauch abziehen • de rook afzuigenden Ring (vom Finger) abziehen • de ring (van zijn vinger) (af)trekkenden Schlüssel abziehen • de sleutel uit het sleutelgat trekkenden Teich abziehen • de vijver laten leeglopenTomaten abziehen • tomaten (af)pellen5 Bier, Wein auf Flaschen abziehen • bier, wijn op flessen trekken -
7 anknüpfen
anknüpfen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (vast-, aaneen)knopen♦voorbeelden:〈onovergankelijk werkwoord; haben〉 mit einem Mädchen anknüpfen • met een meisje vriendschap aanknopen -
8 anpacken
anpackenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan-, vast)pakken ⇒ (vast)grijpen♦voorbeelden:3 jemanden streng anpacken • iemand streng aanpakken, behandelen -
9 haschen
-
10 kämpfen
kämpfenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉1 strijden, vechten 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden:wir hatten mit Schwierigkeiten zu kämpfen • we hadden met moeilijkheden te kampenmit dem Tod kämpfen • met de dood worstelensie kämpfte mit den Tränen • ze kon haar tranen nauwelijks bedwingen¶ 〈 spreekwoord〉 gegen Dummheit kämpfen Götter selbst vergebens • tegen onverstand is geen kruid gewassen1 strijden, een wedstrijd houden ⇒ spelen, wedijveren1 zich doorslaan, zich er doorhelpen -
11 schieben
schiebenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉1 (voort)schuiven, (voort)duwen2 zwarte handel drijven ⇒ zwendelen, knoeien; smokkelen♦voorbeelden:das Fahrrad auf den Berg schieben • de fiets de berg op duwenseine Schmerzen auf das Wetter schieben • het weer de schuld voor zijn pijn gevenBedenken von sich schieben • bezwaren van de hand wijzen1 schuifelen, sloffen1 schuiven, zich (langzaam) voortbewegen ⇒ schuifelen -
12 schleifen
schleifen1♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slepen, sleuren ⇒ meeslepen, meetronen————————schleifen2〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
13 schrecken
-
14 tragen
tragenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉2 drijven, jagen♦voorbeelden:das Eis trägt noch nicht • het ijs houdt nog niet, is nog niet sterk genoeg〈 figuurlijk〉 die tragende Idee • de basisidee, de fundamentele idee, gedachtegetragene Kleider • gebruikte, tweedehands klerenschwarze Kleidung, Schwarz tragen • in het zwart zijn, (gekleed) gaanein tragendes Tier • een drachtig dier〈 figuurlijk〉 schwer an einer Sache tragen • onder iets zwaar, veel te lijden hebbenetwas (immer, ständig) bei sich tragen • iets (altijd) bij zich hebbenZinsen tragen • rente opleveren♦voorbeelden:1 seine tragende Stimme • zijn ver dragende, krachtige stem♦voorbeelden: -
15 unterlaufen
unterlaufen1————————unterlaufen2♦voorbeelden:1 mir ist ein Fehler unterlaufen • er is een fout (bij mij) ingeslopen, ik heb een fout gemaaktII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
16 unterstehen
unterstehen1————————unterstehen2I 〈onovergankelijk werkwoord; met 3e naamval〉1 staan onder ⇒ vallen, ressorteren onder, ondergeschikt zijn aan♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 untersteh dich! • heb het hart, lef eens!was unterstehen Sie sich! • wat denkt u eigenlijk wel! -
17 weben
webenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 zich bewegen, in beweging zijn ⇒ werkzaam zijn, waren♦voorbeelden: -
18 weichen
weichen1I 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉————————weichen2♦voorbeelden:1 der Gewalt weichen • voor het geweld wijken, zwichten -
19 überhängen
überhängen11 overhangen ⇒ overhellen; uitsteken————————überhängen2————————überhängen31 bedekken, behangen -
20 übersetzen
übersetzen1I 〈onovergankelijk werkwoord; haben/sein〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉————————übersetzen2〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский