-
1 préavis
préavis [pree.aavie]〈m.〉1 aanzegging ⇒ opzegging, voorafgaande kennisgeving♦voorbeelden:préavis à trois mois • opzegtermijn van drie maandensans préavis • onaangekondigd, op staande voetm2) opzegging -
2 prévenir
prévenir [preevnier]〈 werkwoord〉1 voorkómen ⇒ verhinderen, verhoeden, afwenden3 waarschuwen ⇒ verwittigen, laten weten♦voorbeelden:sans prévenir • onaangekondigdte voilà prévenu • je bent gewaarschuwd¶ être prévenu prévenir en faveur de, contre qn. • vóór, tegen iemand ingenomen zijnson visage prévient en sa faveur • hij heeft zijn gezicht meev1) voorkómen, afwenden -
3 sans préavis
sans préavisonaangekondigd, op staande voet -
4 sans prévenir
sans prévenir
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский