-
1 basculer
basculer [baaskuulee]1 kantelen ⇒ omslaan, (om)tuimelen2 omslaan ⇒ kenteren, overgaan, omzwaaien♦voorbeelden:basculer du côté de qn. • iemands partij kiezenfaire basculer du côté de qn. • naar iemands zijde doen omzwaaienII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (om) doen kantelen ⇒ omkiepen, doen omslaan3 verplaatsen ⇒ verleggen, overbrengen♦voorbeelden:v1) kantelen, omslaan2) omkiepen, doen omslaan3) omschakelen [media]4) verplaatsen, overbrengen -
2 inverser
inverser [ẽversee]〈 werkwoord〉1 omkeren ⇒ verwisselen, omzetten♦voorbeelden:v1) omkeren, omzetten2) omschakelen -
3 brancher
brancher [brãsĵee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:brancher qn. sur qn. • iemand met iemand in contact brengenêtre branché sur qc. • verstand van iets hebben, van iets op de hoogte zijn -
4 convertir
convertir [kõvertier]1 〈+ en〉 veranderen (in) ⇒ omzetten (in) 〈 ook scheikunde, van valuta's, effecten〉 ⇒ herleiden (tot) 〈 van maten, gewichten, valuta's, breuken〉 ⇒ omrekenen (in) 〈 van valuta's, munten〉 ⇒ inwisselen (tegen)♦voorbeelden: -
5 inverser le courant électrique
inverser le courant électriqueDictionnaire français-néerlandais > inverser le courant électrique
-
6 reconvertir
reconvertir [rəkõvertier]1 omschakelen ⇒ omzetten, veranderen -
7 réorienter
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский