-
21 zone
n. zone, gebied; gedeelte--------v. omgorden, verdelen in zoneszone1[ zoon] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 streek ⇒ gebied, terrein, zone3 ring ⇒ kring, streep4 〈 Amerikaans-Engels〉post/telefoon/treindistrict♦voorbeelden:————————zone2〈 werkwoord〉1 in zones/gebieden/districten onderverdelen♦voorbeelden: -
22 begird
v. omgorden, omringen; omgeven -
23 cincture
n. riem, ceintuur--------v. omgorden met ceintuur of band -
24 engirdle
v. omgorden, omcirkelen (bv met een strop); omgeven -
25 sangler
sangler [sãglee]〈 werkwoord〉 -
26 надеть пояс
-
27 опоясаться
vgener. zich omgorden (met- ÷åì-ô.) -
28 опоясывать
-
29 охватывать
vgener. aangrijpen (о страхе, холоде и т.п.), begrijpen, omvangen, omvatten, samenvatten, bevangen, omgorden (met-÷åì-ô.), omsluiten, pakken -
30 подпоясать
vgener. omgorden -
31 подпоясаться
vgener. zich omgorden -
32 приготовляться к бою
vliter. zich de lendenen omgorden -
33 singelen
1 [met een singel omgorden] sangler1 [sport en spel][een single spelen] jouer un simple -
34 gürten
Страницы
- 1
- 2