-
21 consultation
consultation [kõsuultaasjõ]〈v.〉1 beraadslaging ⇒ bespreking, overleg5 raadpleging ⇒ (het) om raad, een mening vragen6 (het) naslaan ⇒ (het) raadplegen, (het) inzien♦voorbeelden:1 entrer en consultation avec qn. • overleg plegen met iemand, bij iemand te rade gaandonner des consultations • spreekuur houden→ cabinetconsultation populaire • volksstemmingf1) bespreking, overleg2) (het geven van) advies, consult [arts, deskundige]3) spreekuur [medisch]5) raadpleging -
22 conviction
conviction [kõvieksjõ]〈v.〉1 (vaste) overtuiging ⇒ zekerheid, vast geloof, vaststaande mening3 ernst ⇒ overgave, toewijding♦voorbeelden:argument qui emporte la conviction • doorslaggevend argumentagir par conviction • uit overtuiging handelen→ piècef1) overtuiging2) overgave, toewijding -
23 courage
courage [koeraazĵ]〈m.〉1 moed ⇒ dapperheid, onverschrokkenheid, durf2 inzet ⇒ ijver, vastbeslotenheid♦voorbeelden:n'écouter que son courage • niet aan gevaar denkenmontrer beaucoup de courage • zich flink gedragenprendre son courage à deux mains • de stoute schoenen aantrekken, al z'n moed bijeenrapenavec courage • dapper, flink2 avec courage • ijverig, vastbesloten(bon) courage! • sterkte!m1) moed, dapperheid, durf2) geestkracht, wilskracht3) ijver -
24 crâne
crâne1 [kraan]〈m.〉1 schedel♦voorbeelden:2 avoir le crâne étroit • weinig hersens, verstand hebbenbourrer le crâne de qn. • iemand bewerken, aan iemand zijn mening opdringense mettre qc. dans le crâne • zich iets inprenten————————crâne2 [kraan]1 kranig ⇒ flink, kordaat♦voorbeelden:m1) schedel2) hoofd, verstand, geheugen -
25 croire
croire [krwaar]1 geloven♦voorbeelden:croire à qc. • aan, in iets gelovencroire à la guerre • denken dat er oorlog komtc'est à ne pas y croire • men zou het niet voor mogelijk houdencroire en qn. • in iemand gelovencroire en soi • zelfvertrouwen hebbenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 geloven2 denken ⇒ menen, houden voor♦voorbeelden:faire croire qc. à qn. • iemand iets wijs makenà l'en croire • als men hem geloven magcroyez-en mon expérience • vertrouwt u op mijn ervaringme croira qui voudra • hoe ongelofelijk het ook klinktil ne croit pas si bien dire • hij weet niet hoe waar zijn woorden zijncroire bien faire • denken er goed aan te doenvous ne sauriez croire à quel point j'ai été touché • u kunt zich niet voorstellen hoe getroffen ik wasà ce que je crois • naar mijn mening1 denken ⇒ menen, zich verbeelden♦voorbeelden:il se croit qc. • hij heeft heel wat verbeeldingqu'est-ce qu'il se croit, celui-là? • wat denkt hij wel?, wie denkt hij wel dat hij is?il se croit en sécurité • hij waant zich veilig, denkt dat hij veilig is1. v1) geloven2) denken, menen2. se croirevzich achten, zich wanen -
26 déclarer
déclarer [deeklaaree]1 verklaren ⇒ bekend, kenbaar maken, uitkomen voor2 opgeven ⇒ declareren, aangeven♦voorbeelden:déclarer son ignorance • voor zijn onwetendheid uitkomenil a été déclaré coupable • hij is schuldig bevondendéclarer la séance ouverte • de zitting voor geopend verklaren2 déclarer une naissance à la mairie • aangifte doen op het gemeentehuis van de geboorte van een kind1 zich verklaren ⇒ zich uitspreken, zijn mening kenbaar maken♦voorbeelden:se déclarer contre, pour qc. • zich ergens tegen, vóór uitspreken1. v1) verklaren, bekend maken2) aangeven, opgeven2. se déclarerv2) uitbreken, zich openbaren -
27 désavouer
désavouer [deezaavoe.ee]〈 werkwoord〉3 afkeuren4 afvallen ⇒ in de steek laten, laten vallenv1) herroepen, intrekken2) verloochenen3) afkeuren -
28 différer
différer [diefeeree]♦voorbeelden:différer sur • een verschillende mening hebben overII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 sans (plus) différer • onverwijld, meteenv2) uitstellen -
29 disputer
disputer [diespuutee]♦voorbeelden:→ goûtII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 betwisten ⇒ bestrijden, wedijveren♦voorbeelden:→ terrain1 ruzie maken ⇒ elkaar in de haren zitten, harrewarren♦voorbeelden:1. v1) discussiëren2) wedijveren3) spelen [sport]4) berispen2. se disputerv1) ruziën -
30 dissidence
-
31 divergence
divergence [dieverzĵãs]〈v.〉1 (het) uiteenlopen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ (het) uiteenwijken 〈 van elementen die ontspringen uit één punt〉 ⇒ verschil, tegenstelling♦voorbeelden:f2) verschil, tegenstelling3) (het) veroorzaken van een kettingreactie [kernreactor] -
32 estimer
estimer [estiemee]1 schatten ⇒ gissen, begroten2 van mening zijn ⇒ menen, achten3 (hoog)achten ⇒ respecteren, waarderen♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 estimez-vous heureux de … • wees blij dat …1. v1) schatten, gissen2) menen, achten3) respecteren2. s'estimerv -
33 goût
goût [goe]〈m.〉3 zin ⇒ eetlust, smaak4 voorliefde ⇒ lust, aantrekking6 stijl ⇒ manier, trant♦voorbeelden:avoir bon goût • lekker smakenavoir un goût de qc. • naar iets smaken3 faire passer le goût du pain à qn. • iemand om zeep helpen; iemand alle animo ontnemenperdre le goût de qc. • geen zin meer hebben in ietsprendre goût à • de smaak te pakken krijgen vann'avoir goût à rien • nergens zin in hebbenmettre qn. en goût • iemand lekker makenà mon goût • naar mijn smaak, naar mijn meningavoir le goût de l'ordre • van orde houden〈 spreekwoord〉 des goûts et des couleurs, il ne faut pas disputer (on ne discute pas) • over smaak (en kleur) valt niet te twistenavoir du goût pour qn. • zich tot iemand aangetrokken voelenau goût de, dans le goût de • in de stijl vanqc. dans ce goût-là • iets dergelijksde mauvais goût • van slechte smaakm1) smaak2) voorliefde, lust3) stijl, trant -
34 inadmissible
-
35 maintenir
maintenir [mẽtnier]♦voorbeelden:♦voorbeelden:comment ça va? ça se maintient • hoe gaat 't? 't gaat1. v1) handhaven, in stand houden2) vasthouden3) volhouden2. se maintenirv -
36 oeil
oeil1 [uj],yeux [jeu]〈m.〉3 oog ⇒ waakzame blik, aandacht4 oog ⇒ gevoelen, oordeel, mening♦voorbeelden:oeil de verre • kunstoogaux yeux bleus • met blauwe ogenregarder qn. entre les deux yeux • iemand scherp aankijkenfaire les yeux doux à qn. • iemand lief, verliefd aankijkenfaire qc. les yeux fermés • iets blindelings, met gesloten ogen doenles yeux grand(s) ouverts • met wijd opengesperde ogenil a les yeux plus grands que le ventre • zijn ogen zijn groter dan zijn maagfaire les gros yeux à qn. • iemand bestraffend aankijkenà l'oeil nu • met het blote oogoeil poché • blauw oogil a les yeux pochés • hij heeft wallen onder zijn ogen〈 informeel〉 tu n'as donc pas les yeux en face des trous? • heb je geen ogen in je hoofd?baisser les yeux • de ogen neerslaanne pas en croire ses yeux • zijn ogen niet (kunnen) gelovenne dormir que d'un oeil • licht slapense faire les yeux • z'n ogen opmakenne pas fermer l'oeil • geen oog dichtdoenavoir les yeux perdus dans le vague • doelloos voor zich uit starenpocher un oeil à qn. • iemand een blauw oog slaantaper dans l'oeil de qn. • het helemaal maken bij iemands'user, se casser les yeux (à lire) • zijn ogen (met lezen) bederven〈 spreekwoord〉 loin des yeux, loin du coeur • uit het oog, uit het hartde ses (propres) yeux • met eigen ogenpour les beaux yeux de qn. • om iemands mooie ogen〈 spreekwoord〉 oeil pour oeil, dent pour dent • oog om oog, tand om tandcouver des yeux • met de ogen verslinden, tedere blikken werpen opdébrider les yeux de qn. • iemand de ogen openenfermer les yeux sur qc. • de ogen voor iets sluitenfixer les yeux sur qn., qc. • de blik op iemand, iets vestigenjeter les yeux sur qc., qn. • zijn blik op iets, iemand richtenlever les yeux sur • het oog laten vallen op, begerenouvrez bien vos yeux! • houdt uw ogen goed open!ne pas quitter des yeux qn., qc. • de ogen niet van iemand, iets kunnen afwendensauter aux yeux • in het oog springensuivre qn. des yeux • iemand nakijkenses yeux tombèrent sur la lettre • zijn blik viel op de brief〈 spreekwoord〉 ce que les yeux ne voient pas ne fait pas mal au coeur • wat niet weet, wat niet deertmettre sous les yeux de qn. • iemand tonenavoir qc. sous les yeux • iets voor zich hebben (liggen)avoir l'oeil à tout • op alles lettenn'avoir pas les yeux dans sa poche • zijn ogen niet in z'n zak hebben (zitten)n'avoir d'yeux que pour • alleen oog hebben voorça crève les yeux • dat is zo klaar als een klontjeêtre tout yeux, tout oreilles • een en al oor en oog zijnfrapper l'oeil • meteen in het oog vallenouvrir l'oeil (et le bon) • zijn ogen goed open houdentenir qn. à l'oeil • iemand in 't oog houden4 regarder qn. d'un bon, d'un mauvais oeil • iemand gunstig, niet gunstig gezind zijnvoir qc. d'un bon, d'un mauvais oeil • iets gaarne, met lede ogen ziend'un oeil critique • kritischregarder qn. d'un oeil noir • iemand vuil aankijkenà mes yeux • in mijn ogen, volgens mijoeil électrique • foto-elektrische cel〈 informeel〉 mon oeil! • je tante!, ammehoela!n'avoir plus que les yeux pour pleurer • alles verloren hebbencoûter les yeux de la tête • peperduur zijnse rincer l'oeil • zijn ogen uitkijkentaper de l'oeil • slaap hebben, een tukje doentourner de l'oeil • flauwvallenentre quatre yeux • onder vier ogen————————〈m.〉 〈 ambachtelijk〉1 oog ⇒ gat, opening, boring1. m 2. yeuxm pl -
37 particulier
particulier [paartiekuuljee],particulière [paartiekuuljer]3 (in het) bijzonder ⇒ speciaal, buitengewoon♦voorbeelden:parler à qn. en particulier • een privéonderhoud met iemand hebben2 particulier à qn., qc. • eigen aan, karakteristiek voor iemand, iets3 j'aimerais connaître votre avis en particulier • ik zou graag speciaal, in het bijzonder uw mening willen horenle particulier • het bijzondere= particulière; adj1) persoonlijk, privé2) eigen3) bijzonder4) eigenaardig, vreemd -
38 persuasion
-
39 pour
pour1 [poer]〈m.〉————————pour2 [poer]〈 voorzetsel〉7 wegens ⇒ vanwege, voor, om♦voorbeelden:pour le directeur • de directeur p(er) o(rder)un député pour tant d'habitants • één afgevaardigde op zoveel inwonerspour cent • percent, procentpour mille • promilleprendre qn. pour un autre • iemand voor een ander aanzienil a parlé pour moi • hij heeft namens mij gesprokenn'y être pour rien • er niets mee te maken hebbenpour rien • voor niets, voor nopêtre pour beaucoup, peu dans qc. • alles, weinig met iets te maken hebbenêtre pour (qc., qn.) • voor (iets, iemand) zijn, achter (iets, iemand) staans'accorder pour dire que • allebei, allemaal van mening zijn datce n'est pas pour dire • niet om het een of anderpour plaisanter, rire • voor de grappour le moins • op zijn minst, minstenspour tout avantage • als enige voordeelpour toute réponse • bij wijze van antwoord, als enig antwoordpasser pour • doorgaan voorse faire passer pour • zich uitgeven voorpour ainsi dire • om zo te zeggen, bij wijze van sprekenpour de bon • werkelijk, echtpour de vrai • echt, menens5 c'est pour aujourd'hui ou pour demain? • komt er nog wat van?pour toujours pour jamais • voor eens en voor altijd6 pour ma part • wat mij betreft, voor mijn partpour ce qui est de • wat betreft, wat … aangaatpour moi • wat mij betreften tout et pour tout • slechts, alles bij elkaar, hoogstenspour quoi (faire)? • waarvoor?pour autant • daarompour si peu (de chose) • om zo'n kleinigheidpour être plus âgés, ils n'en sont pas plus prudents • ook al zijn ze ouder, ze zijn daarom nog niet voorzichtigerpour que 〈+ aanvoegende wijs〉 • opdat, ompour peu que 〈+ aanvoegende wijs〉 • mits, als … maar1. m 2. prép1) voor2) om te3) als4) wat betreft5) wegens, vanwege -
40 prédominer
См. также в других словарях:
mening — • mening, syfte, plan, ändamål, intention • inställning, attityd, uppfattning, inriktning, ställning, mening, åsikt • tro, förutsättning, förmodan, presumption, supposition, premiss • mening, innebörd, bemärkelse, definition, signifikans … Svensk synonymlexikon
mening- — pref. Variant of meningo . * * * … Universalium
méning- — méningo ❖ ♦ Élément, du grec mênigx, mêniggos « méninge », et entrant dans la composition de mots d anatomie, physiologie, médecine … Encyclopédie Universelle
mening- — or meningo ; also meningi combining form Etymology: New Latin, from mening , meninx 1. meninges < meningococcus > < meningitis > 2. meninges and < meningoencephalitis > … New Collegiate Dictionary
mening- — See meningo . * * * (meningo ) prefix denoting the meninges … Medical dictionary
mening(o)- — [Gr. mēninx, gen. mēningos membrane] a combining form denoting relationship to a membrane, especially relationship to the meninges … Medical dictionary
Mening — Ytring. Syn. meningshelhed, periode … Danske encyklopædi
mening- — meningo combining form denoting the meninges … The new mediacal dictionary
mening — me|ning sb., en, er, erne, i sms. menings , fx meningsdannelse, meningsforstyrrende … Dansk ordbog
mening — s ( en, ar) … Clue 9 Svensk Ordbok
mening- — combining form or meningo also meningi Etymology: New Latin, from meninges : meninges meningococcus … Useful english dictionary