-
1 knevelen
-
2 knevelen
-
3 knevelen
заткнуть рот кляпом; связать; давить на прессу* * *гл.1) общ. вымогать, связывать, заковывать в кандалы, шантажировать2) перен. лишать (кого-л.) свободы действий, сковать -
4 knevelen
v. gag, place something in or over the mouth in order to prevent speech or other sounds; tie up, bind -
5 knevelen
1) vrida2) framtvinga3) avtvinga -
6 de pers knevelen
de pers knevelensilence/gag the pressVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de pers knevelen
-
7 bâillonner
-
8 garrotter
-
9 вымогать
vgener. afpersen, knevelen, uitzuigen, (iem.) uitbenen (у кого-л.), afdreigen -
10 заковывать в кандалы
vgener. kluisteren, knevelenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > заковывать в кандалы
-
11 лишать свободы действий
vliter. (кого-л.) knevelenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > лишать свободы действий
-
12 связывать
v1) gener. verband leggen, samenstrengelen, binden, knevelen, koppelen, samenbinden, strengelen, stuiken (в пучки, снопы и т.п.), voegen, aaneenknopen, aaneenvoegen, ineenyoegen, samenvoegen, schakelen, vastknopen, verbinden2) eng. lassen -
13 сковать
-
14 шантажировать
vgener. afdreigen, afpersen, chantage plegen jegens (кого-л.), chanteren, knevelen -
15 truss up
-
16 truss
n. steunbalk; bundel--------v. steunen; bindentruss1[ trus] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gebint ⇒ dakkap/spant————————truss2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
17 bâillonnement
-
18 ligotage
-
19 ligoter
-
20 вымогать
vgener. afpersen, knevelen, uitzuigen, (iem.) uitbenen (у кого-л.), afdreigen
- 1
- 2