-
1 grate
n. haard; rooster (voor het houden van kolen)--------v. krabbelen; verkruimelen; knarsen; irriteren; raspengrate1[ greet] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 haard————————grate21 knarsen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 raspen♦voorbeelden: -
2 creak
n. gekraak, geknars--------v. kraken, knarsen, piepencreak1[ krie:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 geknars ⇒ gekners, gekraak————————creak2〈 werkwoord〉1 knarsen ⇒ knersen, kraken -
3 grind
n. zwaar werk; erosie; het vermalen--------v. ploeteren; knarsen, schuren; verbrijzelen, vermalengrind1[ grajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 geknars ⇒ schurend/knarsend geluid♦voorbeelden:be on the grind • ingespannen bezig zijn————————grind2♦voorbeelden:1 knarsen ⇒ schuren, krassen♦voorbeelden:3 slijpen♦voorbeelden:grinding poverty • schrijnende armoedepeople ground down by taxes/tyranny • mensen verpletterd onder de belastingdruk/onderdrukt door tirannie -
4 grit
n. gravel; zand; lef, durf; uithoudingsvermogen--------v. knarsen (van tanden)grit1[ grit] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————grit2〈 gritted〉1 knarsen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
5 squeak
n. (ge)piep, geknars--------v. piepen, knarsensqueak1[ skwie:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————squeak21 piepen ⇒ knarsen, gilletjes slaken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (laten/doen) piepen ⇒ schril uitroepen -
6 crunch
n. knarsend geluid, geknerp, geknars--------v. (doen) knerpen, knauwen (op)crunch1[ kruntsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 knerpend/knarsend geluid ⇒ geknerp, geknars♦voorbeelden:————————crunch2〈 werkwoord〉2 knauwen (op) ⇒ (luidruchtig) kluiven, knagen (aan)♦voorbeelden:2 the dog was crunching on a bone • de hond lag op/aan een bot te knauwen -
7 gnash
-
8 grate one's teeth
-
9 grind one's teeth
-
10 jar
n. pot, potje; schok; ruzie; krakend geluid--------v. krassen, schuren; trillen, niet harmoniëren; onaangenaam aandoen; doen trillen, doen bevenjar1[ dzja:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (zenuw)schok ⇒ onaangename verrassing, ontnuchtering♦voorbeelden:————————jar2〈 jarred〉♦voorbeelden:his voice jars on my ears • zijn stem doet pijn aan mijn orenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
11 number crunching
-
12 screech
n. schreeuw, hoge gil, krijs (Slang) sterke rum van bodem van een vat (term afkomstig uit Newfoundland, Canada)--------v. schreeuwen, krijsen, gillenscreech1[ skrie:tsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gil ⇒ krijs, schreeuw♦voorbeelden:————————screech21 knarsen ⇒ kraken, piepen♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 come to a screeching halt, screech to a halt • met gierende remmen tot stilstand komen; 〈 figuurlijk〉 plotseling ophouden♦voorbeelden: -
13 grinding of teeth
tandengeknars, tanden knarsen
См. также в других словарях:
knirschen — Vsw std. (14. Jh.), mhd. zerknürsen zerquetschen , spmhd. knirsunge, mndd. knirsen, knarsen, knersen Stammwort. Ähnliche Lautmalereien sind nndl. knarsen, knersen, knarsetanden mit den Zähnen knirschen , sowie auf einfacherer Grundlage knirren… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Gnash — Gnash, v. t. [imp. & p. p. {Gnashed}; p. pr. & vb. n. {Gnashing}.] [OE. gnasten, gnaisten, cf. Icel. gnastan a gnashing, gn?sta to gnash, Dan.knaske, Sw. gnissla, D. knarsen, G. knirschen.] To strike together, as in anger or pain; as, to gnash… … The Collaborative International Dictionary of English
Gnashed — Gnash Gnash, v. t. [imp. & p. p. {Gnashed}; p. pr. & vb. n. {Gnashing}.] [OE. gnasten, gnaisten, cf. Icel. gnastan a gnashing, gn?sta to gnash, Dan.knaske, Sw. gnissla, D. knarsen, G. knirschen.] To strike together, as in anger or pain; as, to… … The Collaborative International Dictionary of English
Gnashing — Gnash Gnash, v. t. [imp. & p. p. {Gnashed}; p. pr. & vb. n. {Gnashing}.] [OE. gnasten, gnaisten, cf. Icel. gnastan a gnashing, gn?sta to gnash, Dan.knaske, Sw. gnissla, D. knarsen, G. knirschen.] To strike together, as in anger or pain; as, to… … The Collaborative International Dictionary of English
knarzen — Vsw per. Wortschatz reg. (16. Jh.), fnhd. knarsen Stammwort. Lautmalende Abwandlung von knarren (mit dem bei solchen Verben häufigen Suffix z [en], vgl. ächzen u.ä.). deutsch d … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache