-
1 sprechen
sprechenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:die Tatsachen sprechen lassen • de feiten voor zichzelf laten sprekenauf jemanden schlecht zu sprechen sein • slecht over iemand te spreken zijnschlecht über jemanden, von jemandem sprechen • kwaad van iemand vertellenlaut, leise sprechen • hard, zachtjes praten〈 telefoon〉 sprechen Sie noch? • bent u nog aan de lijn?etwas auf Band sprechen • iets op de band insprekenalles spricht dagegen • (a) er is heel veel op tegen; (b) alle tekenen wijzen in de tegenovergestelde richtingdas spricht für sich selbst • dat spreekt voor zich(zelf), vanzelf, is vanzelfsprekendetwas spricht für, gegen jemanden • iets pleit, getuigt voor, tegen iemandfür, gegen einen Vorschlag sprechen • zich voor, tegen een voorstel uitsprekenmit sich selbst sprechen • in zichzelf pratenvon jemandem sprechen • over iemand spreken, pratenzu einem Thema sprechen • over een onderwerp sprekenjemanden zum Sprechen bringen • iemand tot spreken brengen, aan de praat krijgensprich: • met andere woordenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 declameren, reciteren ⇒ voordragen♦voorbeelden:Recht sprechen • rechtsprekendas Urteil sprechen (über jemanden) • het vonnis uitspreken, wijzen (over iemand) -
2 jemanden einer Sache ledig sprechen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden einer Sache ledig sprechen
-
3 jemanden heilig sprechen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden heilig sprechen
-
4 jemanden nur auf zwei Minuten sprechen wollen
jemanden nur auf zwei Minuten sprechen wollenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden nur auf zwei Minuten sprechen wollen
-
5 jemanden schuldig sprechen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden schuldig sprechen
-
6 jemanden zum Sprechen bringen
jemanden zum Sprechen bringeniemand tot spreken brengen, aan de praat krijgenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden zum Sprechen bringen
-
7 auf jemanden schlecht zu sprechen sein
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > auf jemanden schlecht zu sprechen sein
-
8 das Urteil sprechen über jemanden
het vonnis uitspreken, wijzen (over iemand)Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > das Urteil sprechen über jemanden
-
9 Seite
Seite〈v.; Seite, Seiten〉1 kant, zijde ⇒ zijkant, (zij)vlak2 bladzijde, pagina♦voorbeelden:auf der einen Seite …, auf der anderen Seite … • enerzijds …, anderzijds …die hintere, innere Seite • de achter-, binnenkantetwas an der Seite tragen • iets opzij dragenauf, zu beiden Seiten von • aan weerszijden, weerskanten vanetwas auf die Seite schaffen • (a) iets opzijleggen; (b) iets in veiligheid brengen • (c) iets achteroverdrukken; (d) iets uit de weg ruimenauf die, zur Seite gehen, rücken, treten • aan de kant gaan, opzijgaan (staan)jemanden auf die, zur Seite nehmen • iemand terzijde nemen〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 etwas nach allen Seiten hin überlegen • iets lang en breed overwegenzur Seite blicken • opzij kijkenetwas zur Seite legen • iets terzijde, opzijleggen〈 figuurlijk〉 etwas zur Seite schieben • iets terzijde schuiven, opzijzetten〈 figuurlijk〉 jemanden jemandem an die Seite stellen • iemand naast iemand plaatsen, zetten, iemand met iemand vergelijkenvon zuverlässiger Seite • uit betrouwbare bronvon (gut) unterrichteter Seite • van welingelichte zijdeauf Seiten, aufseiten der Regierung stehen • aan de kant van de regering staanjemanden auf seine Seite bringen, ziehen • iemand voor zich winnenauf jemandes Seite 〈 2e naamval〉 stehen • aan iemands kant, achter iemand staanvon Seiten, vonseiten der Eltern • van de kant van de ouderszur anderen Seite übergehen • overlopenzur stärkeren Seite übergehen • de sterkste partij kiezen -
10 Wort
Wort1〈o.; Wort(e)s, Wörter〉♦voorbeelden:ein Wort mit vier Buchstaben • een woord van vier letters————————Wort2〈o.; Wort(e)s, Worte〉♦voorbeelden:zwischen ihnen ist kein böses Wort gefallen • zij hebben geen woorden gehadjemandem böse Worte geben • op iemand scheldenmit dürren Worten • in nuchtere bewoordingenein ernstes Wort mit jemandem sprechen • een hartig woordje met iemand sprekendas große Wort führen • het hoogste woord voerengroße Worte machen • holle frasen verkopenein gutes Wort für jemanden einlegen • een goed woordje voor iemand doenleere Worte • holle frasenein offenes Wort reden, sagen • openhartig sprekendas rechte Wort zur rechten Zeit • een woord op zijn passchöne Worte machen • veel kletsen en weinig doenviele Worte machen • omstandig, breedvoerig sprekendaran ist kein wahres Wort • daar is geen woord van waarjemandem das Wort abschneiden • iemand in de rede vallenjemandem das Wort entziehen • iemand het woord ontnemendas Wort ergreifen, nehmen • het woord nemenjemandem fehlen die Worte • iemand weet niet wat te zeggenein Wort gab das andere • van het ene woord kwam het (tot) het anderehast du Worte?, hat der Mensch Worte? • niet te geloven!er will es nicht Wort haben • hij wil het niet wetenso rede doch ein Wort! • zeg dan toch wat!jemandem das Wort reden • voor iemand opkomendarüber braucht man kein Wort zu verlieren • daaraan hoef je geen woord vuil te makenkein Wort weiter! • hou er maar over op!ich weiß kein Wort davon • ik weet er niets vanauf ein Wort! • kan ik u heel even spreken?auf jemandes Wort(e) hören • naar iemand(s raad) luisterenaufs Wort gehorchen • meteen, onvoorwaardelijk gehoorzamenjemandem das Wort aus dem Mund nehmen • iemand de woorden uit de mond halenein Wort viel im Munde führen • een woord veel gebruikeneinem das Wort im Munde (her)umdrehen • iemands woorden (opzettelijk) verdraaienin Worten • voluit, zegge, in lettersin Wort und Bild, Schrift • in woord en beeld, geschriftetwas in Worte fassen, kleiden • iets onder woorden brengen, verwoordenjemandem ins Wort fallen • iemand in de rede vallenmit einem Wort • in één woordmit anderen Worten • met andere woordenzu Worte kommen • aan het woord komensich zu Wort melden • het woord vragen————————Wort3〈o.; Wort(e)s〉1 (ere)woord, belofte♦voorbeelden:sein Wort halten • zijn woord houdensein Wort zurücknehmen • zijn belofte terugnemenauf jemandes Wort • op iemands (ere)woordjemanden beim Wort nehmen • iemand aan zijn woord houdenbei jemandem im Wort sein • aan iemand zijn woord gegeven hebbenein Mann von Wort • een man van zijn woord -
11 Minute
Minute〈v.; Minute, Minuten〉♦voorbeelden:Minute auf, um Minute verging • minuut na minuut verstreekjemanden nur auf zwei Minuten sprechen wollen • iemand voor maar twee minuten willen sprekenin letzter Minute • op het laatste moment -
12 fortfahren
fortfahren2 〈haben/sein〉verder-, doorgaan♦voorbeelden:in seiner Rede fortfahren • met zijn redevoering voortgaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vervoeren, wegbrengen♦voorbeelden:1 etwas, jemanden mit dem Wagen fortfahren • iets, iemand met de auto wegbrengen -
13 heilig
heilig♦voorbeelden:〈 informeel〉 heiliger Himmel! • lieve hemel!die Heiligen Drei Könige • de drie koningendie Heilige Nacht • kerstnachteine heilige Pflicht • een dure plicht〈 religie〉 der Heilige Vater • de Heilige Vader, de paus〈 religie〉 die heilige Woche • de goede, stille weekden Sonntag heilig halten • de zondag heiligenjemanden heilig sprechen • iemand heilig verklaren -
14 ledig
ledig♦voorbeelden: -
15 schuldig
schuldig♦voorbeelden:sich schuldig bekennen • (zijn) schuld bekennenjemandem etwas schuldig sein • iemand iets verschuldigd zijnjemanden schuldig sprechen • iemand schuldig verklarensich einer Sache schuldig machen • zich aan iets schuldig maken
См. также в других словарях:
Sprechen — Spréchen, verb. irregul. Präs. ich spréche, du spríchst, er sprícht; Imperf. ich sprāch, Conj. ich sprǟche; Mittelw. gespróchen; Imper. sprích. Es ist in doppelter Gestalt üblich. I. Als ein Neutrum, mit dem Hülfsworte haben. 1. * Im weitesten… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
sprechen — sprẹ·chen; spricht, sprach, hat gesprochen; [Vi] 1 die Fähigkeit haben, aus einzelnen Lauten Wörter oder Sätze zu bilden <noch nicht, nicht richtig sprechen (können); sprechen lernen> || K : Sprechalter, Sprechstörung, Sprechübung 2 sich… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Jemanden zum Kuckuck schicken — Jemanden zum Kuckuck schicken; scher dich (auch: geh) zum Kuckuck! In diesen umgangssprachlichen Redensarten steht der »Kuckuck« verhüllend für »Teufel«. Wenn man jemanden zum Kuckuck schickt, schickt man ihn weg: Da ist jemand, der dich… … Universal-Lexikon
sprechen — Für sich (selbst) sprechen: allein schon viel besagen, wichtig genug sein, einen günstigen Eindruck hinterlassen, bezeichnend sein, überzeugen.{{ppd}} Etwas (manches) spricht dagegen: es gibt berechtigte Zweifel und Einwände.{{ppd}} Mit… … Das Wörterbuch der Idiome
jemanden \(auch: etwas\) in den höchsten Tönen loben — Von jemandem (oder: etwas) in den höchsten Tönen reden (oder: sprechen); jemanden (auch: etwas) in den höchsten Tönen loben Mit diesen umgangssprachlichen Wendungen wird ausgesagt, dass man eine Person oder Sache übermäßig lobt: Die gesamte… … Universal-Lexikon
Wenn die Stunde ist, zu sprechen — ist eine unvollendete Erzählung von Brigitte Reimann, die um 1956 entstand[1] und 2003 postum in Berlin erschien. Eva Hennig und Klaus Hoffmann, zwei überzeugte FDJ Funktionäre aus der Klasse 12a einer DDR Oberschule, lernen sich kennen und… … Deutsch Wikipedia
Von jemandem \(oder: etwas\) in den höchsten Tönen reden \(oder: sprechen\) — Von jemandem (oder: etwas) in den höchsten Tönen reden (oder: sprechen); jemanden (auch: etwas) in den höchsten Tönen loben Mit diesen umgangssprachlichen Wendungen wird ausgesagt, dass man eine Person oder Sache übermäßig lobt: Die gesamte… … Universal-Lexikon
heilig sprechen — hei·lig spre·chen; spricht heilig, sprach heilig, hat heilig gesprochen; [Vt] <der Papst> spricht jemanden heilig der Papst erklärt, dass jemand ein Heiliger (1) ist || hierzu Hei·lig·spre·chung die … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Von — Von, ein Vorwort, welches in allen Fällen die dritte Endung, oder nach andern die sechste, erfordert, für deren eigenthümliches Merkmahl es in dem letztern Falle angegeben wird. Es bezeichnet allemahl den Ort oder die Sache, welchen eine Handlung … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Mit — Mit, eine Partikel, welche überhaupt eine Gesellschaft, Verbindung und Gemeinschaft bezeichnet, und in einer doppelten Gestalt üblich ist. I. Als ein Vorwort, welches alle Mahl die dritte Endung des Nennwortes erfordert. Es bedeutet, 1. Eine… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Übel — Übel, er, ste, adj. et adv. überhaupt dem Willen eines vernünftigen Geistes zuwider und darin gegründet, da es denn bald dem wohl, bald auch dem gut entgegen stehet. In engerer Bedeutung. 1) Man sagt, es ist mir übel, wenn man eine unangenehme… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart