-
1 jemandem an die Hand gehen
jemandem an die Hand gehenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem an die Hand gehen
-
2 jemandem die Hand bieten
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem die Hand bieten
-
3 jemandem etwas in die Hand drücken
jemandem etwas in die Hand drückenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem etwas in die Hand drücken
-
4 jemandem auf etwas die Hand geben
jemandem auf etwas die Hand gebenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem auf etwas die Hand geben
-
5 jemandem etwas in die Hand versprechen
jemandem etwas in die Hand versprechenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem etwas in die Hand versprechen
-
6 Hand
〈v.; Hand, Hände〉♦voorbeelden:nicht in die hohle Hand! • in geen geval!eine Ausgabe letzter Hand • de meest recente uitgaveeine milde Hand haben • royaal zijndie öffentliche Hand • de regering, staatsfinanciënPolitik der starken Hand • machtspolitiek〈 informeel〉 sich 〈 3e naamval〉 die Hand für jemanden abhacken lassen • de hand voor iemand in het vuur (durven) steken(mit) Hand anlegen • (mee)helpen, assisterenjemandes Hand ausschlagen • een huwelijksaanzoek afwijzendie Hände sind mir gebunden • ik kan niets doen, ben machteloosüberall seine Hand, seine Hände im Spiel haben • overal een vinger in de pap hebbendie Hand auf der Tasche halten • gierig zijnHand an sich legen • de hand aan zichzelf slaankeine Hand rühren • geen vinger uitstekenjemandem an die Hand gehen • iemand terzijde staanjemanden an der Hand haben • iemand kennen, iemand bij de hand hebbenjemandem auf etwas die Hand geben • iemand iets plechtig belovenauf der Hand liegen • voor de hand liggenauf die (flache) Hand zahlen • schoon in 't handje gevenHand aufs Herz! • geef het maar eerlijk toe!aus freier Hand zeichnen • vrij tekenenhinter vorgehaltener Hand • in 't geheim, officieuseiner Sache in die Hand, in die Hände arbeiten • iets bevorderen, in de hand werkenin schlechte Hände geraten • in verkeerde handen komenjemandem etwas in die Hand versprechen • iemand iets plechtig belovenmit eigener Hand • eigenhandigmit leichter Hand • zonder moeite〈 figuurlijk〉 etwas mit der linken Hand machen, erledigen • iets met één hand doen, zonder enige moeite doenunter der Hand verkaufen • onder(s)hands verkopenvon Hand, mit der Hand • handmatigvon zarter Hand etwas bekommen • iets van een meisje krijgenvon der Hand in den Mund leben • van de hand in de tand levenetwas von langer Hand vorbereiten • iets lang en nauwgezet voorbereidenzu Händen (von) Herrn Müller • ter attentie van dhr. Müllerjemandem etwas zu treuen Händen übergeben • iemand iets in bewaring geven, toevertrouwen om te bewarenzur rechten Hand • aan de rechterkantjemandem zur Hand gehen • iemand (een handje) helpenzur Hand sein • bij de hand zijn〈 spreekwoord〉 besser einen Spatz in der Hand, als eine Taube auf dem Dache • één vogel in de hand is beter dan tien in de lucht; beter een half ei dan een lege dop -
7 jemandem die Friedenshand reichen
iemand de hand reiken, tot vrede bereid zijnWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem die Friedenshand reichen
-
8 Finger
Finger〈m.; Fingers, Finger〉♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 klebrige Finger haben, krumme, lange Finger machen • lange, kromme vingers hebbender kleine Finger • de pink〈informeel; figuurlijk〉 die Finger von etwas lassen • zich niet met iets inlaten, van iets afblijven〈 informeel〉 sich 〈 3e naamval〉 die, alle zehn Finger nach etwas lecken • zijn vingers naar iets aflikkenFinger weg! • handen thuis, afblijven!〈informeel; figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 etwas an den (fünf, zehn) Fingern abzählen können • iets op zijn vingers kunnen natellenetwas, jemanden nicht aus den Fingern geben, lassen • iets, iemand niet uit handen geven〈 informeel〉 lass die Finger davon! • handen thuis, afblijven!〈informeel; figuurlijk〉 etwas im kleinen Finger haben • iets op zijn duimpje weten, kennen〈informeel; figuurlijk〉 die, seine Finger im Spiel haben • de hand in het spel hebben, achter iets stekenjemandem in, unter, vor, zwischen die Finger geraten, kommen • in iemands handen vallenetwas mit spitzen Fingern anfassen • iets heel voorzichtig aanpakken〈 informeel〉 etwas mit dem kleinen Finger machen • iets met het grootste gemak doen, ergens zijn hand niet voor omdraaien〈informeel; figuurlijk〉 jemanden um den (kleinen) Finger wickeln • iemand om de, een vinger winden -
9 Bein
〈o.; Bein(e)s, Beine〉3 been, bot♦voorbeelden:mein Portemonnaie hat Beine bekommen • mijn portemonnee is foets(ie)soll ich dir Beine machen? • maak dat je wegkomt!er nahm die Beine in die Hand, unter den Arm • hij nam de benendie Beine unter jemandes Tisch strecken • op de zak van iemand leven〈informeel; figuurlijk〉 jemandem etwas ans Bein binden • iemand met iets opschepen, opzadeleneine Armee auf die Beine bringen • een leger op de been brengen〈informeel; figuurlijk〉 immer wieder auf die Beine fallen • steeds weer op zijn pootjes terechtkomensich auf die Beine machen • opstappener ist heute wohl mit dem linken Bein zuerst aufgestanden • hij is vandaag vast met het verkeerde been uit bed gestapt¶ 〈 spreekwoord〉 Lügen haben kurze Beine • leugens hebben korte benen; al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel -
10 Tasche
Tasche〈v.; Tasche, Taschen〉♦voorbeelden:〈informeel; figuurlijk〉 jemandem Geld aus der Tasche locken, ziehen • iemand geld uit de zak kloppen〈informeel; figuurlijk〉 tief in die Tasche greifen müssen • diep in zijn zak, portemonnee moeten tasten -
11 aufheben
aufheben♦voorbeelden:2 den Arm, die Hand aufheben • de arm, de hand opsteken3 bei jemandem gut, schlecht aufgehoben sein • bij iemand in goede, slechte handen zijnjemandem etwas zum Aufheben geben • iemand iets geven om het te bewarendie Sitzung, die Versammlung aufheben • de zitting, de vergadering opheffen, schorseneins hebt das andere nicht auf • het een sluit het andere niet uit¶ 〈 spreekwoord〉 aufgeschoben ist nicht aufgehoben • uitstel is geen afstel; wat in het vat is, verzuurt niet♦voorbeelden: -
12 Runde
Runde〈v.; Runde, Runden〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 die Runde machen • (a) de ronde doen, verder verteld worden; (b) van hand tot hand gaanjemandem über die Runden helfen • iemand uit de brand helpenetwas über die Runden bringen • iets voor elkaar krijgen -
13 Herz
〈o.; Herzens, Herzen〉♦voorbeelden:jemandes Herz höher schlagen lassen • iemands hart feller doen kloppen (van verwachting)schweren Herzens • met een bezwaard gemoeder hat ein weiches Herz • hij is weekhartigein Herz für jemanden haben • hart voor iemand hebbendas Herz in die Hand nehmen • al zijn moed bijeengarenjemandem rutscht das Herz in die Hose • iemand zakt de moed in de schoenendas Herz war ihm schwer • hij was verdrietig, vol zorgendas liegt mir sehr am Herzen • dat gaat me erg ter hartejemandem etwas ans Herz legen • iemand iets op het hart bindendas ist mir ans Herz gewachsen • dat is mij zeer dierbaaraus seinem Herzen keine Mördergrube machen • van zijn hart geen moordkuil makenaus tiefstem Herzen • uit het diepst van het hartdas ist mir aus dem Herzen gesprochen • dat is mij uit het hart gegrepenjemanden ins, in sein Herz schließen • veel van iemand gaan houdendiese Worte schnitten ihm ins Herz • deze woorden griefden hem zeermit halbem Herzen • halfhartigetwas nicht übers Herz bringen • iets niet over z'n hart verkrijgenmir wurde bang ums Herz • het werd me bang te moedeseinen Kummer vom Herzen reden • zijn verdriet helemaal uitpratenein Herz und eine Seele sein • onafscheidelijk zijn, één van hart en ziel zijn -
14 aufmachen
aufmachenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:die Hand aufmachen • zijn hand (geopend) uitstekenmach die Ohren auf! • luister goed, let op!einen Bericht tendenziös aufmachen • in een verslag een tendentieuze voorstelling van zaken geven♦voorbeelden: -
15 drücken
drücken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:einen Rekord drücken • een record brekendie Schulbank drücken • naar school gaanSorgen drücken ihn • zorgen drukken op hem, hij gaat onder zorgen gebukt2 Karten drücken • kaarten terzijde schuiven, ecarteren♦voorbeelden: -
16 bieten
bieten♦voorbeelden:¶ das lasse ich mir nicht bieten! • dat laat ik mij niet welgevallen, dat neem, pik ik niet!1 zich aanbieden, zich voordoen ⇒ zich vertonen -
17 Pfote
-
18 Flosse
-
19 nahe
nahe1〈bijvoeglijk naamwoord; näher, (am) nächst(en)〉3 na ⇒ nauw, eng♦voorbeelden:jemandem nahe bleiben • in iemands omgeving blijvenjemandem etwas nahe bringen • iemand vertrouwd maken met iets, iemand iets bijbrengenjemandem nahe gehen • iemand aangrijpen, aan het hart gaan, leed doeneiner Sache nahe kommen • iets benaderen, naderen tot iets, dichtbij iets komenjemandem geistig nahe kommen • geestelijk nader komen tot iemandjemandem etwas nahe legen • iemand iets (nadrukkelijk) aanraden, op het hart drukkendas legt die Vermutung nahe, dass • dat doet vermoeden datnahe liegen • voor de hand liggenjemandem nahe stehen • nauwe banden hebben met iemandjemandem freundschaftlich nahe stehen • met iemand op vriendschappelijke voet staanjemandem nahe treten • iemand nader komen, nadere betrekkingen aanknopen met iemandjemandem menschlich nahe treten • iemand op het menselijke vlak nader komen〈 figuurlijk〉 jemandem zu nahe treten • iemand te na komen, iemand kwetsenvon nahem • van dichtbijzum Greifen nahe • in reikwijdtein naher, nächster Zukunft • in de naaste toekomstnahe bevorstehen • op handen, op til zijnnahe daran sein, etwas zu tun • op het punt staan iets te doeneiner Sache näher kommen • tot de kern van de zaak komen————————nahe2〈voorzetsel + 3〉 〈 formeel〉1 in de nabijheid van, dicht bij♦voorbeelden:dem Wahnsinn nahe • de waanzin nabij -
20 anlegen
anlegenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)leggen ⇒ (aan)zetten, aanbrengen, aandoen5 beleggen, investeren♦voorbeelden:1 jemandem Fesseln, Ketten anlegen • iemand boeien, ketens aandoen(die) letzte Hand anlegen • de laatste hand leggen aander Hund legt die Ohren an • de hond legt de oren plat tegen zijn kopeine Leiter an die Scheune anlegen • een ladder tegen de schuur zetten〈 figuurlijk〉 strenge Maßstäbe an etwas, jemanden anlegen • strenge maatstaven voor iets, iemand aanleggen6 Geld für ein neues Auto anlegen • geld voor een nieuwe auto aanleggen, bestedenes darauf anlegen, jemanden zu kränken • het erop aanleggen, iemand te krenken8 Schmucksachen anlegen • sieraden aandoen, opspeldenden Hund anlegen • de hond aan de ketting leggen, vastleggen♦voorbeelden:
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Jemandem an die Hand gehen — Die Redewendung bedeutet »jemandem helfen, jemandem bei einer Arbeit durch Handreichungen o. Ä. helfen, ihn bei der Arbeit unterstützen«: Sie ging ihrer Großmutter liebevoll an die Hand. Er ging ihr an die Hand, um die Sache schnell erledigt zu … Universal-Lexikon
Jemandem in die Hand \(auch: Hände\) fallen \(oder: kommen\) — Die Wendung trägt die Bedeutung »durch Zufall von jemandem gefunden werden«: Durch Zufall kam der Brief in die Hand ihres Mannes. »Jemandem in die Hände fallen (oder: kommen)« kann darüber hinaus auch bedeuten, in jemandes Besitz oder Gewalt zu … Universal-Lexikon
Jemandem rutscht die Hand aus — Wenn einem Menschen die Hand ausrutscht, gibt er jemandem eine Ohrfeige: Mir rutscht gleich die Hand aus, wenn du das noch einmal machst. Ihm rutscht leicht die Hand aus. Die Wendung wird umgangssprachlich gebraucht … Universal-Lexikon
Die Hand über jemanden \(selten auch: über jemandem\) halten — Seine (auch: die) [schützende; helfende] Hand über jemanden (selten auch: über jemandem) halten; seine Hand von jemandem abziehen »Die Hand über jemanden halten« wird gesagt um auszudrücken, dass jemandem Schutz, Beistand gewährt wird: Vieles… … Universal-Lexikon
Jemandem auf etwas die Hand geben — »Jemandem auf etwas die Hand geben« bedeutet »jemandem etwas mit Handschlag versprechen«: Der Rektor gab ihm die Hand darauf, dass er eine Untersuchung des Vorfalls einleiten würde … Universal-Lexikon
Jemandem etwas an die Hand geben — Wer jemandem etwas an die Hand gibt, stellt ihm etwas zur Verfügung, was der Betreffende für einen bestimmten Zweck braucht: Die Verlage geben den Buchhandlungen für den Wettbewerb die neuesten Werbemittel an die Hand … Universal-Lexikon
Jemandem etwas \(oder: jemanden\) in die Hand \(auch: Hände\) spielen — »Einer Person etwas in die Hand spielen« bedeutet »ihr etwas, was für sie wichtig ist, wie zufällig zukommen zu lassen«. Bei dem folgenden Beispiel handelt es sich um ein Zitat aus Reinhold Schneiders Biografie »Das Leiden des Camoes«: »Dem… … Universal-Lexikon
Die Hand \(auch: die Hände\) nach jemandem \(oder: etwas\) ausstrecken — Wer die Hand nach einer Person oder Sache ausstreckt, will sie in seine Gewalt oder in seinen Besitz bringen: Er streckte seine Hände nach dem Parteivorsitz aus. Der Diktator streckte seine Hände nach den Gebieten im Süden aus … Universal-Lexikon
Jemandem die Hand fürs Leben reichen — Die sprachlich gehobene Wendung wird im Sinne von »jemanden heiraten« gebraucht: Die alternde Diva reichte einem dreißig Jahre jüngeren Mann die Hand fürs Leben … Universal-Lexikon
Jemandem etwas in die Hand versprechen — Die Wendung nimmt darauf Bezug, dass ein Versprechen häufig mit einem Handschlag besiegelt wird: Sie musste ihm in die Hand versprechen, für die Kinder zu sorgen … Universal-Lexikon
Jemandem erst das Messer in die Hand geben — Jemandem [erst; selbst] das Messer in die Hand geben Mit der bildlichen Wendung wird ausgedrückt, dass man seinem Gegner selbst die Argumente liefert, mit denen die eigene Position entkräftet oder untergraben werden kann: Durch ihre… … Universal-Lexikon