-
1 creuser
creuser [kreuzzee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uithollen ⇒ uitdiepen, (uit)graven♦voorbeelden:creuser (l'estomac) • hongerig maken♦voorbeelden:¶ se creuser (la tête, la cervelle) • zich 't hoofd breken, zich suf piekeren————————creuser (l'estomac)1. v1) (uit)graven2) delven [graf]3) uitdiepen [idee]2. se creuserv1) dieper/hol worden2) invallen [wangen]3) zich vormen -
2 doublage
doublage [doeblaazĵ]〈m.〉2 nasynchronisatie ⇒ (het) indubben, inspreken4 voering ⇒ bekleding, stofferingm3) (het) invallen [acteur]4) voering, stoffering -
3 échapper
échapper [eesĵaapee]1 ontsnappen (aan) ⇒ ontvluchten, ontkomen (aan)♦voorbeelden:〈 onpersoonlijk〉 il lui échappa un cri • hij, zij zuchtte, kreunde (onwillekeurig)cela m' a échappé • dat is me ontgaanil n'y a pas moyen d'y échapper • we kunnen er niet onderuitéchapper à la règle • een uitzondering vormenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ l'échapper belle • er goed, heelhuids van afkomen2 ontsnappen 〈 van gas, stoom, zucht〉 ⇒ stromen, lopen (uit) 〈 van bloed, tranen〉 ⇒ komen (uit) 〈 van klank, geluid〉 ⇒ losgaan 〈 van steken〉♦voorbeelden:2 〈 onpersoonlijk〉 il s'échappait de la cuisine une odeur agréable • er kwam een heerlijke geur uit de keuken1. v2) ontglippen [woord]4) niet invallen [woord]5) opraken [geduld]2. s'échapperv1) ontsnappen3) vervliegen, in rook opgaan -
4 remplacer
-
5 enchaîner
enchaîner [ãsĵennee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 (logisch) verbinden ⇒ samenvoegen, in samenhang brengen1 (logisch) verband houden ⇒ samenhangen, uit elkaar voortvloeienv2) kluisteren3) samenvoegen4) na een onderbreking doorgaan [theater] -
6 esprit
esprit [esprie]〈m.〉1 geest ⇒ verstand, denkvermogen2 aard ⇒ geest, karakter♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 les beaux, grands esprits se rencontrent • twee zielen, één gedachte〈 spreekwoord〉 l'esprit est prompt, la chair est faible • de geest is gewillig, maar het vlees is zwakoù avais-je l'esprit? • waar was ik met mijn gedachten?avoir l'esprit, le bon esprit de faire qc. • op het (goede) idee komen iets te doenne pas avoir tous ses esprits • niet helemaal goed bij zijn hoofd zijnperdre l'esprit • zijn verstand verliezenreprendre, retrouver ses esprits • weer tot zichzelf komen; weer bijkomenvenir à l'esprit • invallenavoir l'esprit ailleurs • er niet met zijn gedachten bij zijndans mon esprit • naar mijn ideeen esprit, par l'esprit • in de geest, in gedachtenavoir l'esprit de corps • korpsgeest, groepsgevoel hebbenavoir l'esprit de décision • besluitvaardig zijnavoir l'esprit d'entreprise • ondernemingsgeest hebben, ondernemend zijnavoir l'esprit de l'escalier • nooit alert reagerenétat d'esprit • geestestoestandesprit d'initiative • ondernemingsgeestesprit de sacrifice • opofferingsgezindheidavoir l'esprit de suite • consequent zijnavoir l'esprit aventureux • avontuurlijk (van aard) zijnavoir bon esprit • van goeden wille zijnun grand esprit • een groot, edel mensil fait preuve de mauvais esprit • het ontbreekt hem aan goede wilc'est un petit esprit • hij heeft een klein denkraamcalmer les esprits • de gemoederen bedarenne pas avoir l'esprit à faire qc. • geen zin hebben iets te doenil nous traite dans un esprit de dénigrement • hij behandelt ons altijd op een denigrerende manieravoir de l'esprit • geestig zijnce n'est pas le moment de faire de l'esprit • het is nu het moment niet om leuk te zijnesprits frappeurs • klopgeestenEsprit Saint • Heilige Geestm1) geest, verstand2) aard, karakter3) geestigheid4) spook5) adem6) alcohol -
7 idée
idée [iedee]〈v.〉2 idee ⇒ plan, inval♦voorbeelden:avoir les idées larges • ruimdenkend zijnavoir des idées noires • alles door een zwarte bril bekijkenidée reçue • gevestigd idee, heersende opvattingj'ai idée que • mij dunkt dataussi, a-t-on idée! • het idee!n'avoir aucune, pas la moindre idée de • niet de flauwste notie hebben vanse faire des idées • zich iets in het hoofd halense faire une idée de qc. • zich een beeld van iets vormensauter d'une idée à l'autre • van de hak op de tak springenavoir des idées de derrière la tête • bijbedoelingen hebbenavoir l'idée de • het plan opvatten omvivre à son idée • doen waar men zin in heefton ne m'ôtera pas ça de l'idée • dat kan men mij niet uit het hoofd pratenvenir à l'idée • 〈 van gedachte〉opkomen, invallenavoir dans l'idée que • denken dat1. f1) idee, begrip2) plan, inval3) mening, opvatting2. idéesf pl2) filosofie -
8 intervention
intervention [ẽtervãsjõ]〈v.〉1 tussenkomst ⇒ inmenging, bemoeienis2 (militaire) ingreep ⇒ interventie, (het) invallen4 woorden♦voorbeelden:5 intervention de l'Etat • staats-, rijksbijdrage¶ intervention chirurgicale • chirurgische ingreep, operatief ingrijpenf1) tussenkomst, (verzoenende) bemiddeling3) woorden4) bijdrage [financieel] -
9 revenir
revenir [rəvnier]1 terugkomen (in, uit, op) ⇒ terugkeren (naar), opnieuw plaatsvinden2 terugkomen (op) ⇒ zijn mening herzien, terugkomen (van)3 terugkomen (bij) ⇒ te binnen schieten, invallen5 toekomen (aan) ⇒ ten deel vallen, ten goede komen (aan)9 spoken♦voorbeelden:revenir à soi • (weer) bijkomenrevenir à ses études • zijn studie weer opvattenrevenir de l'école • uit school komenje reviens de le voir • ik heb hem zojuist gezienrevenir d' une erreur • van een dwaling terugkomenêtre revenu de tout • van alles zijn bekomst hebbenrevenir de loin • oog in oog met de dood gestaan hebben, ver heen geweest zijnrevenir de ses craintes • zijn angsten te boven komenje n'en reviens pas de voir ses progrès • ik ben stomverbaasd over zijn vorderingen→ chargev1) terugkomen, terugkeren6) kosten8) bevallen -
10 clos
clos1 [kloo]〈m.〉♦voorbeelden:————————clos2 [kloo]1 gesloten2 (af)gesloten ⇒ geëindigd, opgeheven♦voorbeelden:〈 geschiedenis〉 champ clos • toernooiveld, strijdtoneelà la nuit close • na het invallen van de duisternistrouver porte close • voor een gesloten deur komen, niemand thuis treffen -
11 tombée
-
12 venir à l'esprit
venir à l'esprit -
13 venir à l'idée
venir à l'idée〈 van gedachte〉opkomen, invallen -
14 à la nuit close
à la nuit close
См. также в других словарях:
einfallen — memorieren; in den Sinn kommen; erinnern; herunterfallen; herunterstürzen; stürzen; verringern; sinken; herabfallen; abfallen; (sich) neigen; (si … Universal-Lexikon
fallen — fallen: Das altgerm. Verb mhd. vallen, ahd. fallan, niederl. vallen, engl. to fall, schwed. falla ist verwandt mit armen. p ul »Einsturz« und der balt. Sippe von lit. pùlti »fallen«. – Wichtige Präfixbildungen und Zusammensetzungen mit »fallen«… … Das Herkunftswörterbuch
ausfallend — fallen: Das altgerm. Verb mhd. vallen, ahd. fallan, niederl. vallen, engl. to fall, schwed. falla ist verwandt mit armen. p ul »Einsturz« und der balt. Sippe von lit. pùlti »fallen«. – Wichtige Präfixbildungen und Zusammensetzungen mit »fallen«… … Das Herkunftswörterbuch
befallen — fallen: Das altgerm. Verb mhd. vallen, ahd. fallan, niederl. vallen, engl. to fall, schwed. falla ist verwandt mit armen. p ul »Einsturz« und der balt. Sippe von lit. pùlti »fallen«. – Wichtige Präfixbildungen und Zusammensetzungen mit »fallen«… … Das Herkunftswörterbuch
gefallen — fallen: Das altgerm. Verb mhd. vallen, ahd. fallan, niederl. vallen, engl. to fall, schwed. falla ist verwandt mit armen. p ul »Einsturz« und der balt. Sippe von lit. pùlti »fallen«. – Wichtige Präfixbildungen und Zusammensetzungen mit »fallen«… … Das Herkunftswörterbuch
Fall — fallen: Das altgerm. Verb mhd. vallen, ahd. fallan, niederl. vallen, engl. to fall, schwed. falla ist verwandt mit armen. p ul »Einsturz« und der balt. Sippe von lit. pùlti »fallen«. – Wichtige Präfixbildungen und Zusammensetzungen mit »fallen«… … Das Herkunftswörterbuch
falls — fallen: Das altgerm. Verb mhd. vallen, ahd. fallan, niederl. vallen, engl. to fall, schwed. falla ist verwandt mit armen. p ul »Einsturz« und der balt. Sippe von lit. pùlti »fallen«. – Wichtige Präfixbildungen und Zusammensetzungen mit »fallen«… … Das Herkunftswörterbuch
Falle — fallen: Das altgerm. Verb mhd. vallen, ahd. fallan, niederl. vallen, engl. to fall, schwed. falla ist verwandt mit armen. p ul »Einsturz« und der balt. Sippe von lit. pùlti »fallen«. – Wichtige Präfixbildungen und Zusammensetzungen mit »fallen«… … Das Herkunftswörterbuch
fällen — fallen: Das altgerm. Verb mhd. vallen, ahd. fallan, niederl. vallen, engl. to fall, schwed. falla ist verwandt mit armen. p ul »Einsturz« und der balt. Sippe von lit. pùlti »fallen«. – Wichtige Präfixbildungen und Zusammensetzungen mit »fallen«… … Das Herkunftswörterbuch
fällig — fallen: Das altgerm. Verb mhd. vallen, ahd. fallan, niederl. vallen, engl. to fall, schwed. falla ist verwandt mit armen. p ul »Einsturz« und der balt. Sippe von lit. pùlti »fallen«. – Wichtige Präfixbildungen und Zusammensetzungen mit »fallen«… … Das Herkunftswörterbuch
Fallreep — fallen: Das altgerm. Verb mhd. vallen, ahd. fallan, niederl. vallen, engl. to fall, schwed. falla ist verwandt mit armen. p ul »Einsturz« und der balt. Sippe von lit. pùlti »fallen«. – Wichtige Präfixbildungen und Zusammensetzungen mit »fallen«… … Das Herkunftswörterbuch