-
1 aufdrücken
aufdrücken1 openen, opendoen 〈 door op een knop te drukken〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:〈formeel; figuurlijk〉 den Geschehnissen einen Stempel aufdrücken • een stempel op de gebeurtenissen drukken -
2 jemandem einen aufdrücken
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem einen aufdrücken
-
3 baiser
baiser1 [bezzee]〈m.〉♦voorbeelden:bons baisers de Paris • veel liefs uit Parijsgros baiser • pakkerdpetit baiser • kusjedonner le baiser de paix à qn. • zich met iemand verzoenenenvoyer un baiser à qn. • iemand een kushandje gevenprendre un baiser • een kus stelen————————baiser2 [bezzee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:baiser qn. au front • iemand op het voorhoofd kussenmkus, zoen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский