-
1 married life
huwelijksleven -
2 wedded life
-
3 wedded
adj. getrouwd, gehuwd; gepaard, gekoppeld aan[ weddid]3 verslingerd ⇒ verknocht, getrouwd♦voorbeelden:2 wedded husband/wife • wettige echtgenoot/echtgenote3 wedded to his job • getrouwd met/verslingerd aan zijn werk -
4 matrimonially
adv. Van huwelijksleven; echtelijke relaties
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский