-
1 grootdoen
-
2 grootdoen
-
3 grootdoen
*важничать, хвастаться* * *гл.общ. важничать, хвастать -
4 grootdoen
v. act as if one doesn't care -
5 важничать
v1) gener. pronken, de banjer spelen, de banjer uithangen, de gebraden haan uithangen, groot doen, grootdoen, kouwe drukte maken, veel beweging maken, zich het air geven2) saying. van het hondje gebeten zijn -
6 хвастать
v1) gener. bogen, geuren, opsnijden, snorken, snurken, stoffen, brallen, de boel opscheppen, grootdoen, het kwam zo in de praat te pas (veel) hebben, kouwe drukte maken, met spek schieten, snoeven2) liter. geur maken
Перевод: с нидерландского на все языки
со всех языков на нидерландский- Со всех языков на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Русский
- Французский