-
1 groeperen
1 [rangschikken] group♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich groeperen〉1 [zich om iemand/iets heen plaatsen] cluster (round) ⇒ gather (round), 〈 dicht bij elkaar〉 huddle (round) -
2 groeperen
1 [rangschikken] grouperII 〈wederkerend werkwoord; zich groeperen〉1 [+ om][zich om iemand, iets heen plaatsen] se grouper (autour de) -
3 groeperen
1. ww 2. zich groeperenww -
4 groeperen
-
5 groeperen
gruppieren -
6 groeperen
v. group, divide into groups; classify, sort; amass, collect -
7 groeperen
• to group• to stage -
8 groeperen
ulamlamak [-ar] v -
9 groeperen
grouper, rassembler -
10 anders/opnieuw groeperen
anders/opnieuw groeperenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > anders/opnieuw groeperen
-
11 zich groeperen
v. cluster, gang -
12 grupirati
groeperen -
13 to group
groeperen -
14 to stage
groeperen -
15 группироваться
groeperen, een groep vormen -
16 grouper
grouper [groepee]1 groeperen (in) ⇒ verenigen (in), samenvoegen (tot), bijeenbrengen (in)1 zich groeperen ⇒ zich scharen, samengaan1. v( dans) groeperen (in), verenigen (in)2. se grouperv( dans) zich groeperen, een groep vormen -
17 cluster
n. groep; tros; (in computers) cluster, een verzameling eenheden voor het opslaan van gegevens op een computer disk--------v. zich groeperen, zich scharencluster1[ klustə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 groep ⇒ tros, zwerm, cluster♦voorbeelden:————————cluster22 in bosjes groeien ⇒ in een groep groeien/zijn/staanII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
18 group
n. groep (ook in computers); troep; (in computers) groep, een venster dat een aantal verwante pictogrammen (icons) onder "Windows" bevat--------v. zich groeperen; in groepen plaatsen/verdelengroup1[ groe:p]1 groep ⇒ geheel; verzameling, klasse; familie; afdeling, onderdeelII 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden:————————group2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 groeperen ⇒ in groepen plaatsen/verdelen♦voorbeelden: -
19 articuler
articuler [aartiekuulee]♦voorbeelden:1. v1) articuleren, duidelijk uitspreken2) detailleren [juridisch]2. s'articuler (autour de)v -
20 gruppieren
gruppieren1 groeperen, groepen vormen, in groepen indelen♦voorbeelden:1 groepen, groepjes vormen, zich groeperen ⇒ zich verzamelen
Страницы
- 1
- 2