-
1 territory
n. gebied, domein, territorium; stuk land, stuk grond[ territrie] 〈meervoud: territories〉1 territorium ⇒ (stuk) grondgebied/staatsgebied3 (stuk) land ⇒ gebied, terrein 〈 ook figuurlijk〉; district; werkterrein; 〈 handel〉 rayon, handelsgebied♦voorbeelden:3 unknown territory • onbekend gebied/terrein -
2 territorial
adj. territoriaal, provinciaal, landelijk, van het distriktterritorial1[ territto:riəl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————territorial21 territoriaal ⇒ territorium-; grond(gebied)-, land-2 〈 vaak Territorial〉 territoriaal ⇒ van/met betrekking tot (het) territorium(s) 〈 gebied(en) met beperkte vorm van zelfbestuur in de USA〉3 territoriaal ⇒ van/met betrekking tot territoriale troepen/vrijwillige landmacht 〈 in het bijzonder van Engeland〉♦voorbeelden:1 territorial waters • territoriale wateren, driemijlszone3 the Territorial Army • het territoriale (vrijwilligers)leger/nationale reserveleger 〈 van Engeland, 1908-1967〉
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский