-
1 forsheid
крепость; сила; прочность; крепость, мускулистость; сочность* * *сущ.общ. крепость, прочность, сила -
2 крепость
n1) gener. flinkheid, kloekheid, koppigheid (âèíà), krasheid, vastheid, benteng, benting, citadel, duurzaamheid, een vaste plaats, forsheid, gehardheid, gespierdheid (тж. перен.), hardheid, hechtheid, sterkte, stevigheid, vest, vesting2) colloq. fut (напитков)3) milit. versterking -
3 прочность
n1) gener. kloekheid, sterkte, bestendigheid, bondigheid, consistentie, duurzaamheid, flinkheid, forsheid, gaafheid, hechtheid, soliditeit, stevigheid, vastheid2) eng. taaiheid -
4 сила
ngener. geweld, geweldigheid, macht, sterkte, vermogen, energie, flinkheid, forsheid, geldigheid (договора, закона), gespierdheid, intensiteit, klem, kloekheid, kracht, nadruk, potentie
Перевод: с нидерландского на русский
с русского на нидерландский- С русского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Русский
- Французский