-
1 manufacture
n. fabrikaat; product; industrie; vervaardiging--------v. produceren; fabriceren; verzinnen; doen toekomenmanufacture1[ mænjoefæktsjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 vervaardiging ⇒ fabricage, productie(proces), makelij♦voorbeelden:2 of home manufacture • in huisarbeid/in eigen land vervaardigd————————manufacture2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский