-
1 amicable
adj. vriendschappelijk[ æmikkəbl] 〈amicably; zelfstandig naamwoord: amicability〉♦voorbeelden: -
2 come to an amicable agreement
-
3 Abkommen
Abkommen〈o.; Abkommens, Abkommen〉1 overeenkomst ⇒ akkoord, verdrag♦voorbeelden:ein Abkommen schließen, treffen • een akkoord sluiten -
4 Kompromiss
Kompromiss〈m., soms o.; Kompromisses, Kompromisse〉1 compromis, vergelijk ⇒ (minnelijke) schikking♦voorbeelden:einen Kompromiss eingehen • een vergelijk treffen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский