-
1 complot
complot [kõploo]〈m.〉2 geheim♦voorbeelden:tremper dans un complot • betrokken zijn bij een complotmcomplot, samenzwering -
2 organiser un complot
organiser un complot -
3 ourdir un complot
ourdir un complot -
4 faire, former, tramer un complot
faire, former, tramer un complotDictionnaire français-néerlandais > faire, former, tramer un complot
-
5 comploter
comploter [kõplottee]1 samenspannen ⇒ een complot smeden, een samenzwering beramen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) samenzweren, samenspannen2) bekokstoven -
6 organiser
organiser [orgaaniezee]1 ordenen ⇒ samenstellen, inrichten2 organiseren ⇒ regelen, plannen, opzetten, op touw zetten♦voorbeelden:organiser son temps • zijn tijd goed indelenorganiser un complot • een complot smedenorganiser une rencontre • een ontmoeting tot stand brengen♦voorbeelden:v1) ordenen, samenstellen2) organiseren, plannen -
7 ourdir
-
8 intriguer
intriguer [ẽtriegee]1 intrigeren ⇒ kuipen, konkelen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 intrigeren ⇒ bevreemden, raadselachtig voorkomen♦voorbeelden:vintrigeren, konkelen -
9 comploter de renverser le régime
comploter de renverser le régimeDictionnaire français-néerlandais > comploter de renverser le régime
-
10 intriguer contre qn.
intriguer contre qn.
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский
