-
1 compact
adj. samengeperst; gekoncentreerd; kompakt--------n. kleine auto; overeenkomst, verdrag; poederdoosje--------v. een overeenkomst aangaan; sluiting van verbondcompact1[ kompækt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 overeenkomst ⇒ verbond, verdrag————————compact2[ kəmpækt] 〈bijvoeglijk naamwoord; compactness〉2 compact ⇒ bondig, beknopt♦voorbeelden:1 compactly built • met een stevig/gedrongen postuur————————compact3II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 samenpakken ⇒ samenpersen, opeenhopen♦voorbeelden: -
2 a gang compacted of dangerous criminals
a gang compacted of dangerous criminalsEnglish-Dutch dictionary > a gang compacted of dangerous criminals
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский