-
1 couler
couler [koelee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:couler un pas de danse • een danspas glijdend uitvoerencouler un regard vers qn. • een zijdelingse blik op iemand werpencouler la lessive • de was koken1 glijden ⇒ (binnen)sluipen, indringen♦voorbeelden:¶ se la couler douce • een plezierig leven, zorgeloos bestaan hebben, het ervan nemen1. v1) stromen, vloeien3) lekken, lopen [neus, kaas]4) druipen [kaars]5) zinken [schip]6) verdrinken7) (over)gieten8) storten [cement, beton]10) leiden [leven]11) doorbrengen [tijd]12) kelderen, in de grond boren2. se coulerv -
2 couler un regard vers qn.
couler un regard vers qn.Dictionnaire français-néerlandais > couler un regard vers qn.
-
3 regarder qn. de côté
regarder qn. de côtéiemand van opzij aankijken, iemand een zijdelingse blik toewerpen -
4 bras
bras [braa]〈m.〉1 arm3 mankracht ⇒ werkkracht, arbeider♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 avoir un bras de fer • onverbiddelijk, streng zijnbras d'honneur • obsceen gebaar voor lulbaisser les bras • (de moed) opgeven, zich gewonnen gevencette nouvelle m'a cassé bras et jambes • ik ben kapot van dat nieuws〈 figuurlijk〉 couper bras et jambes à qn. • iemand versteld doen staan; 〈 ook〉iemand vleugellam maken, iemand uitputtenouvrir les bras à qn. • iemand met open armen ontvangen; 〈 ook〉iemand vergeven, iemand de helpende hand reikentendre les bras vers qn. • iemands hulp inroepen〈 figuurlijk〉 les bras m'en tombent • nou breekt m'n klomp, ik sta pafbras dessus, bras dessous • arm in arm, gearmd〈 figuurlijk〉 se réfugier dans les bras de qn. • bij iemand z'n heil, z'n toevlucht zoeken〈 figuurlijk〉 avoir qc., qn. sur les bras • voor iets, iemand te zorgen hebben, opgescheept zitten met iets, iemandbras de vigne • wijnranktravailler à pleins bras • uit alle macht werkentomber sur qn. à bras raccourcis • zich als een razende op iemand werpen¶ à bout de bras • op armlengte; op eigen krachtà force de bras • met de sterke armdépenser de l'argent à tour de bras • met geld smijtenm1) arm2) macht3) zwengel4) armleuning5) (zee)engte6) bras [aan ra]7) voorpoot, schaar, vin -
5 élancer
élancer [eelãsee]1 steken ⇒ erg pijn doen, zeer doen2 komen aansnellen ⇒ toesnellen, toeschieten♦voorbeelden:s'élancer sur qn. • zich op iemand werpen1. vsteken, erg pijn doen2. s'élancerv2) toesnellen -
6 oblique
oblique [obliek]♦voorbeelden:en oblique • schuin, diagonaalsgewijsune oblique • schuine lijn, slashadj -
7 darder
darder [daardee]〈 werkwoord〉 -
8 regard oblique
regard oblique -
9 s'élancer sur qn.
s'élancer sur qn. -
10 tomber sur qn. à bras raccourcis
tomber sur qn. à bras raccourcisDictionnaire français-néerlandais > tomber sur qn. à bras raccourcis
-
11 consulter
consulter [kõsuultee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 zich laten leiden door ⇒ handelen naar, volgen, gehoor geven aan♦voorbeelden:consulter qn. du regard • iemand vragend aankijkenouvrage à consulter • naslagwerkv1) beraadslagen, overleggen3) raadplegen, om advies vragen4) naslaan, inzien, nakijken (op)5) handelen (naar), volgen -
12 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
13 jeter
jeter [zĵətee]1 werpen ⇒ (naar beneden) gooien, neergooien♦voorbeelden:jeter un sourire à qn. • naar iemand glimlachenjeter bas • op, tegen de grond gooienjeter à bas, à terre • op, tegen de grond gooien1 zich werpen ⇒ springen, zich gooien♦voorbeelden:il s'est jeté contre un arbre • hij is tegen een boom aangevlogense jeter par la fenêtre • uit het raam springen→ eauv1) (weg)werpen, neergooien2) veroorzaken3) gieten [metaal]4) eruit gooien -
14 oeil
oeil1 [uj],yeux [jeu]〈m.〉3 oog ⇒ waakzame blik, aandacht4 oog ⇒ gevoelen, oordeel, mening♦voorbeelden:oeil de verre • kunstoogaux yeux bleus • met blauwe ogenregarder qn. entre les deux yeux • iemand scherp aankijkenfaire les yeux doux à qn. • iemand lief, verliefd aankijkenfaire qc. les yeux fermés • iets blindelings, met gesloten ogen doenles yeux grand(s) ouverts • met wijd opengesperde ogenil a les yeux plus grands que le ventre • zijn ogen zijn groter dan zijn maagfaire les gros yeux à qn. • iemand bestraffend aankijkenà l'oeil nu • met het blote oogoeil poché • blauw oogil a les yeux pochés • hij heeft wallen onder zijn ogen〈 informeel〉 tu n'as donc pas les yeux en face des trous? • heb je geen ogen in je hoofd?baisser les yeux • de ogen neerslaanne pas en croire ses yeux • zijn ogen niet (kunnen) gelovenne dormir que d'un oeil • licht slapense faire les yeux • z'n ogen opmakenne pas fermer l'oeil • geen oog dichtdoenavoir les yeux perdus dans le vague • doelloos voor zich uit starenpocher un oeil à qn. • iemand een blauw oog slaantaper dans l'oeil de qn. • het helemaal maken bij iemands'user, se casser les yeux (à lire) • zijn ogen (met lezen) bederven〈 spreekwoord〉 loin des yeux, loin du coeur • uit het oog, uit het hartde ses (propres) yeux • met eigen ogenpour les beaux yeux de qn. • om iemands mooie ogen〈 spreekwoord〉 oeil pour oeil, dent pour dent • oog om oog, tand om tandcouver des yeux • met de ogen verslinden, tedere blikken werpen opdébrider les yeux de qn. • iemand de ogen openenfermer les yeux sur qc. • de ogen voor iets sluitenfixer les yeux sur qn., qc. • de blik op iemand, iets vestigenjeter les yeux sur qc., qn. • zijn blik op iets, iemand richtenlever les yeux sur • het oog laten vallen op, begerenouvrez bien vos yeux! • houdt uw ogen goed open!ne pas quitter des yeux qn., qc. • de ogen niet van iemand, iets kunnen afwendensauter aux yeux • in het oog springensuivre qn. des yeux • iemand nakijkenses yeux tombèrent sur la lettre • zijn blik viel op de brief〈 spreekwoord〉 ce que les yeux ne voient pas ne fait pas mal au coeur • wat niet weet, wat niet deertmettre sous les yeux de qn. • iemand tonenavoir qc. sous les yeux • iets voor zich hebben (liggen)avoir l'oeil à tout • op alles lettenn'avoir pas les yeux dans sa poche • zijn ogen niet in z'n zak hebben (zitten)n'avoir d'yeux que pour • alleen oog hebben voorça crève les yeux • dat is zo klaar als een klontjeêtre tout yeux, tout oreilles • een en al oor en oog zijnfrapper l'oeil • meteen in het oog vallenouvrir l'oeil (et le bon) • zijn ogen goed open houdentenir qn. à l'oeil • iemand in 't oog houden4 regarder qn. d'un bon, d'un mauvais oeil • iemand gunstig, niet gunstig gezind zijnvoir qc. d'un bon, d'un mauvais oeil • iets gaarne, met lede ogen ziend'un oeil critique • kritischregarder qn. d'un oeil noir • iemand vuil aankijkenà mes yeux • in mijn ogen, volgens mijoeil électrique • foto-elektrische cel〈 informeel〉 mon oeil! • je tante!, ammehoela!n'avoir plus que les yeux pour pleurer • alles verloren hebbencoûter les yeux de la tête • peperduur zijnse rincer l'oeil • zijn ogen uitkijkentaper de l'oeil • slaap hebben, een tukje doentourner de l'oeil • flauwvallenentre quatre yeux • onder vier ogen————————〈m.〉 〈 ambachtelijk〉1 oog ⇒ gat, opening, boring1. m 2. yeuxm pl -
15 abattre
abattre [aabaatr]♦voorbeelden:→ besogne1 neerstorten ⇒ instorten, omvallen♦voorbeelden:1. v1) omverhalen, omverwerpen2) omhakken, vellen [boom]3) afbreken, slopen4) neerschieten, afmaken5) slachten6) uitputten2. s'abattrev1) neerstorten, instorten -
16 attacher
attacher [aataasĵee]1 aanbranden ⇒ aanbakken, aanzettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 vastspijkeren ⇒ vastschroeven, vasthaken♦voorbeelden:attacher les mains de qn., à qn. • iemands handen boeienattacher son tablier • zijn schort omdoen, omknopenattacher les volets • de luiken vastzetten1 zich hechten (aan) ⇒ gehecht raken (aan), liefde opvatten (voor)2 zich toeleggen (op) ⇒ zich beijveren (om), zijn best doen (om)3 verbonden zijn (aan, met) ⇒ (vast)gehecht zijn (aan), vastzitten (aan)4 (belang, waarde) hechten (aan) ⇒ vasthouden (aan), zich vastklampen (aan)5 (vast)kleven (aan) ⇒ zich vasthechten (aan), (vast) blijven plakken (aan)♦voorbeelden:s'attacher à ce que 〈+ aanvoegende wijs〉 • eraan hechten dat, erop gesteld zijn datcette robe s'attache derrière par des boutons • deze jurk gaat vanachter met knoopjes dicht1. v1) aanbranden, aanbakken2) vastkleven, blijven plakken3) vastmaken4) dichtknopen [kleding]5) hechten, verbinden6) aanstellen [werk]7) fixeren [blik]2. s'attacher (à)v3) verbonden zijn (aan, met)4) belang/waarde hechten (aan) -
17 attaquer
attaquer [aataakee]1 aanvallen ⇒ bestoken, bestormen, overvallen, aanranden2 aanvallen ⇒ bestrijden, aanvechten3 beginnen ⇒ aanpakken, aansnijden, aanvatten♦voorbeelden:attaquer qn. en justice • iemand een proces aandoenattaquer qn. par la vanité • op iemands ijdelheid spelen1 aanvallen ⇒ bestrijden, te lijf gaan2 aanpakken ⇒ zich werpen (op), zich wagen (aan)♦voorbeelden:1. v1) aanvallen, overvallen2) bestrijden, aanvechten3) aanpakken4) inzetten [muziek]5) aantasten, aanvreten [scheikunde]2. s'attaquer (à)v1) aanvallen2) aanpakken, zich werpen (op) -
18 boîte
boîte [bwaat]〈v.〉1 doos ⇒ blik, trommel, kistje5 nachtclub ⇒ dancing, discotheek, (dans)tent♦voorbeelden:1 boîte en fer • ijzeren trommel, kistboîte à gants • handschoenen-, dashboardkastjeboîte à idées • ideeënbus〈 informeel〉 boîte à images • kijkbuis, -doosboîte aux lettres • brievenbus〈 figuurlijk〉 boîte à malice • trukendoos, toverdoosboîte à musique • speeldoosboîte à ordures • vuilnisbakboîte à rythme(s) • ritmeboxboîte à savon • zeepdoosboîte de secours • verbandtrommelboîte à suggestions • ideeënbusboîte à surprise(s) • fopdoos, toverdoosboîte postale • postbusmettre en boîte(s) • inblikken〈 figuurlijk〉 mettre qn. en boîte • iemand voor de gek houden, op de kast jagenboîte crânienne • hersenpan〈 vliegtuig〉 boîte noire • zwarte doos, black boxf1) doos, trommel2) blikje3) kast, bak, lege ruimte [techniek]4) zaak, hok [om te werken]5) school6) gevangenis7) nachtclub -
19 charger
charger [sĵaarzĵee]1 (be-, op-, in)laden ⇒ bevrachten, bepakken4 getuigen tegen ⇒ ten laste leggen, belasteren♦voorbeelden:charger une valise sur son épaule • een koffer op zijn schouder nemennavire qui charge pour Londres • schip dat een vracht voor Londen aan boord neemt♦voorbeelden:¶ se charger de qc. • zich met iets belasten, iets op zich nemense charger de qn. • iemand onder zijn hoede nemenv1) (be-, op-, in)laden, bevrachten2) overladen, belasten (met)3) getuigen (tegen), belasteren4) overdrijven5) aanvallen -
20 coin
coin [kwẽ]〈m.〉2 hoekje ⇒ plekje, lapje (grond), klein stukje3 rubriek4 wig ⇒ spie, keg♦voorbeelden:l'épicier du coin • de kruidenier op de hoekregarder du coin de l'oeil • schielijk kijkenaux quatre coins de … • in alle hoeken en gaten van …jouer aux quatre coins • boompje verwisselen, stuivertje-wisselenconnaître dans les coins • door en door kennenmettre un enfant au coin • een kind in de hoek zetten2 au coin d'un bois • op een eenzaam, verlaten plekjeje ne voudrais pas le rencontrer au coin d'un bois • ik zou hem niet graag in het donker tegenkomenau coin du feu • bij de haardun coin perdu • een klein gatle petit coin • kamer honderdun petit coin tranquille • een rustig plekje5 être frappé, marqué au coin de • gekenmerkt worden door, getuigen vanregard en coin • schuinse bliksourire en coin • bedekt glimlachenm1) hoek, (hoek)punt2) hoekje, plekje3) rubriek4) wig, spie5) stempel6) kenmerk, karakter
Перевод: с французского на все языки
- С французского на:
- Все языки
- Английский
- Датский
- Немецкий
- Нидерландский
- Португальский
- Русский
een zijdelingse blik op iemand werpen
Страницы