-
1 bronzer
bronzer [brõzee]♦voorbeelden:lampe à bronzer • hoogtezonII 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) bruin worden, zonnen2) bruin maken3) bronzen -
2 accéder
accéder (à) [aakseedee]〈 werkwoord〉1 bereiken2 toegang hebben (tot) ⇒ toegang geven (tot), voeren (tot)♦voorbeelden:accéder au pouvoir • aan de macht komenaccéder au trône • de troon bestijgenv1) bereiken2) toegang hebben/krijgen (tot)3) toestemmen -
3 accélérer
accélérer [aakseeleeree]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 versnellen ⇒ sneller laten lopen, bespoedigen♦voorbeelden:1 accélérer l'allure • de snelheid verhogen, vaart zettenservice accéléré • expresdienst→ cours1 sneller gaan ⇒ versnellen, sneller worden1. v1) versnellen, bespoedigen2) optrekken3) gas geven2. s'accélérervversnellen, sneller worden -
4 accuser
accuser [aakuuzee]♦voorbeelden:→ coupaccuser réception • ontvangst berichten1 〈+ de〉zichzelf, elkaar beschuldigen (van), de schuld geven (van)♦voorbeelden:→ excuser1. v2) aanklagen [juridisch]3) doen uitkomen, benadrukken2. s'accuservzichzelf/elkaar beschuldigen (van) -
5 acte
acte [aakt]〈m.〉♦voorbeelden:prendre acte de qc. • iets constaterendont acte • waarvan akteactes de terrorisme • terreurdadenfaire acte d'autorité • met gezag optredenfaire acte de candidature • zich kandidaat stellenfaire acte de présence • zich kortstondig ergens vertonen, van zijn aanwezigheid blijk gevenfaire acte de bonne volonté • zijn goede wil tonenpasser aux actes • overgaan tot handelen1. m1) akte, stuk2) daad, handeling3) bedrijf [theater]2. actesm plverslag, handelingen -
6 affirmatif
affirmatif [aafiermaatief]♦voorbeelden:répondre par l' affirmative • een bevestigend antwoord geven= affirmative; adj1) beslist, zeker2) bevestigend, positief -
7 alimenter
alimenter [aaliemãtee]2 voorzien van ⇒ voeden, bevoorraden♦voorbeelden:2 alimenter la caisse • geld in de kas storten, de kas stijvenalimenter le feu • het vuur gaande houdenalimenter une machine • een machine van brandstof voorzien1 zich voeden ⇒ voedsel tot zich nemen, etenv1) voeden2) voorzien van, bevoorraden -
8 allaiter
-
9 allonger
allonger [aalõzĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 langer worden ⇒ lengen, voortduren♦voorbeelden:2 restez allongé! • blijft u liggen!1. v1) verlengen, uitrekken2) aanlengen3) uitstrekken [armen]4) toedienen, geven5) aanreiken6) neerleggen, doen vallen2. s'allongerv2) gaan liggen, zich uitstrekken -
10 âme
âme [aam]〈v.〉1 ziel ⇒ geest, gemoed2 kern♦voorbeelden:être, errer comme une âme en peine • met zijn ziel onder zijn arm lopenâme soeur • verwante ziel, zielsverwantde toute son âme • met z'n hele wezenje n'ai pas rencontré âme qui vive! • ik ben geen sterveling tegengekomen!à fendre l'âme • hartverscheurendrendre l'âme • de geest gevendans l'âme • in hart en nierenune ville de plus de dix mille âmes • een stad van meer dan tienduizend zielenen mon âme et conscience • naar eer en gewetensans âme • gevoelloosêtre l'âme damnée de qn. • iemands kwade genius zijnf1) ziel2) geest, gemoed, innerlijk3) persoonlijkheid, karakter -
11 animer
animer [aaniemee]1 levendig(er) maken ⇒ verlevendigen, opvrolijken2 aansporen ⇒ aanvuren, stimuleren3 bezielen ⇒ leven geven aan, tot leven wekken4 bezielen ⇒ inspireren, drijvende kracht zijn bij6 leiden ⇒ spelleider zijn bij, presenteren♦voorbeelden:1 verlevendigen ⇒ levendig(er) worden, zich opwinden2 tot leven komen ⇒ zich bewegen, bewogen worden1. v1) levendig(er) maken, opvrolijken2) aansporen, stimuleren3) bezielen5) leiden, presenteren2. s'animerv3) zich bewegen, bewogen worden -
12 apaisement
apaisement [aapezmã]〈m.〉1 (terugkeer naar de) kalmte ⇒ kalmering, bedaring2 (het) stillen 〈 van honger, toorn enz.〉 ⇒ (het) sussen 〈 van strijd, twist enz.〉 ⇒ geruststelling 〈 van geweten〉 ⇒ (het) verzachten 〈 van pijn, leed〉♦voorbeelden:m1) kalmering, bedaring2) (het) stillen [honger]3) (het) sussen [strijd]4) geruststelling [geweten]5) (het) verzachten [pijn] -
13 apercevoir
apercevoir [aapersəvwaar]1 (op)merken ⇒ waarnemen, gewaarworden2 zich bewust zijn van ⇒ zich rekenschap geven van, (in)zien♦voorbeelden:2 laisser apercevoir • laten zien, tonen2 zichzelf, elkaar zien♦voorbeelden:1. v1) (op)merken, ontwaren, waarnemen2) inzien, zich rekenschap geven (van)2. s'apercevoirv1) (be)merken, gewaarworden2) zichzelf/elkaar zien -
14 apprendre
apprendre [aaprãdr]1 leren♦voorbeelden:je vais lui apprendre à vivre • ik zal hem eens een lesje gevenje lui apprendrai • ik zal hem mores lerencela vous apprendra! • dat is net goed, dat zal je leren!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 leren ⇒ onderwijzen, bijbrengen♦voorbeelden:♦voorbeelden:v1) leren, studeren2) onderwijzen3) vernemen, horen4) mededelen -
15 approbation
approbation [aaprobbaasjõ]〈v.〉2 instemming ⇒ bijval, erkenning♦voorbeelden:f1) goedkeuring, toestemming2) instemming, bijval -
16 arrêt
arrêt [aare]〈m.〉1 stilstand ⇒ (het) stoppen, onderbreking2 halte3 arrestatie ⇒ hechtenis, arrest4 pal5 vonnis ⇒ uitspraak, arrest♦voorbeelden:l'arrêt des essais nucléaires • de kernstoptir d'arrêt • spervuurvoitures à l'arrêt • stilstaande auto'ssans arrêt • zonder ophoudenmandat d'arrêt • arrestatiebevelarrêts de rigueur • zwaar arrestarrêts forcés • zwaar arrestmettre qn. aux arrêts • iemand arrest geven→ tempsrendre un arrêt • arrest wijzenm1) stilstand, onderbreking2) halte3) arrestatie4) pal5) vonnis -
17 aspect
aspect [aaspe]〈m.〉1 uiterlijk ⇒ aanblik, aspect2 aspect ⇒ kant, gezichtspunt♦voorbeelden:avoir un aspect magnifique • er schitterend uitzienavoir l'aspect de • eruitzien alsdonner un aspect triste à qc. • aan iets een droeve aanblik gevenoffrir, présenter l'aspect de qc. • aan iets doen denkenprendre un aspect plus réaliste • er realistischer beginnen uit te zienà l'aspect du danger • bij het zien van het gevaarau premier aspect • op het eerste gezichtm1) uiterlijk, aanblik2) aspect, kant, gezichtspunt -
18 assaisonner
-
19 attraper
attraper [aatraapee]1 pakken ⇒ grijpen, (op)vangen2 beetnemen ⇒ erin laten lopen, foppen3 betrappen ⇒ snappen, verrassen7 treffen ⇒ raken, vatten♦voorbeelden:attraper qn. par le bras • iemand bij de arm pakkense faire attraper • gepakt wordenil m'a bien attrapé • hij heeft me flink beetgenomen, er mooi in laten lopen3 tu serais bien attrapé si • je zou er raar, vreemd van opkijken alsque je t'y attrape! • laat ik het niet merken, waag het eens!attraper qn. à qc. • iemand op iets betrappen♦voorbeelden:v1) (beet)pakken, grijpen2) beetnemen, foppen3) betrappen, verrassen5) oplopen, opdoen [ziekte]6) halen [bus, trein]7) vatten [kou]8) treffen, raken -
20 augmenter
augmenter [oogmãtee, ogmãtee]1 groter worden ⇒ vermeerderen, toenemen, stijgen♦voorbeelden:la vie augmente beaucoup • het leven wordt veel duurderaugmenter de 10 pour cent • met 10 procent stijgenaugmenter de volume • in omvang toenemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vermeerderen ⇒ verhogen, verlengen, in prijs doen stijgen♦voorbeelden:édition augmentée • vermeerderde drukaugmenter la force • versterken1. v1) vermeerderen, stijgen, toenemen2) verhogen, in prijs doen stijgen3) opslag geven2. s'augmentervgroter worden, zich uitbreiden
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский
een bronskleur geven aan
Страницы