-
1 altérer
altérer [aalteeree]♦voorbeelden:1. v1) veranderen [ten kwade]2) vervalsen, verdraaien5) verhogen/verlagen [muziek]2. s'altérerv1) veranderen, bederven, slechter/minder worden2) verschieten [kleur] -
2 soif
soif [swaaf]〈v.〉1 dorst2 (hevig) verlangen ⇒ begeerte, behoefte♦voorbeelden:boire à sa soif • zoveel drinken als men wildonner soif • dorstig maken→ poiref1) dorst2) begeerte, zucht -
3 donner soif
donner soif -
4 abattre
abattre [aabaatr]♦voorbeelden:→ besogne1 neerstorten ⇒ instorten, omvallen♦voorbeelden:1. v1) omverhalen, omverwerpen2) omhakken, vellen [boom]3) afbreken, slopen4) neerschieten, afmaken5) slachten6) uitputten2. s'abattrev1) neerstorten, instorten -
5 abréger
abréger [aabreezĵee]〈 werkwoord〉1 korter maken ⇒ af-, verkorten, samenvatten♦voorbeelden:v1) afkorten, verkorten2) samenvatten -
6 accréditer
accréditer [aakreedietee]〈 werkwoord〉1 geloofwaardig maken ⇒ ingang doen vinden, aannemelijk maken♦voorbeelden:v2) accrediteren, aanstellen -
7 acquérir
acquérir [aakeerier]1 verkrijgen ⇒ verwerven, kopen, bereiken♦voorbeelden:acquérir de l'expérience • ervaring opdoen1 verkrijgen ⇒ verwerven, zich eigen makenvverkrijgen, verwerven, kopen -
8 adopter
-
9 adoucir
adoucir [aadoesier]2 verzachten ⇒ afzwakken, temperen1 milder worden ⇒ zachter, minder scherp worden, bedaren, de scherpe kantjes verliezen1. v1) verzachten2) ontharden [water]2. s'adoucirv -
10 adoucissement
adoucissement [aadoesiesmã]〈m.〉1 (het) zachter, milder maken, worden ⇒ ontharding♦voorbeelden:m1) verzachting2) ontharding [water]3) verlichting -
11 aérer
aérer [aa.eeree]1 ventileren ⇒ luchten, luchtiger maken♦voorbeelden:aérer la terre • de grond losmaken1. v1) ventileren, luchten2. s'aérerv -
12 affaire
affaire [aafer]〈v.〉1 zaak ⇒ aangelegenheid, kwestie2 affaire ⇒ geschiedenis, zaak3 (rechts)zaak ⇒ politiezaak, proces5 (handels)zaak ⇒ bedrijf, onderneming♦voorbeelden:c'est (une) affaire de goût • het is een kwestie van smaakaffaire d'honneur • erezaakc'est l'affaire d'une seconde • het is een kwestie van een seconde〈 schertsend〉 la belle affaire! • is dat alles?, het is me wat!c'est toute une affaire, ce n'est pas une mince affaire, ce n'est pas une affaire petite • dat is geen kleinigheidj'ai là votre affaire • ik heb wat u zoektavoir affaire à qn. • met iemand te maken hebben, te doen krijgenil connaît son affaire • hij weet van wantenc'est ton affaire • dat is jouw zaakce n'est pas une affaire • zo erg is 't (nu ook weer) nietêtre à son affaire • in zijn element zijncela doit faire l'affaire • dat moet voldoende zijnj'en fais mon affaire • ik neem 't op meprendre une affaire en main • een zaak ter hand nemen, aanpakkense tirer d'affaire • zich uit een moeilijke situatie reddentirer qn. d'affaire • uit de problemen helpen3 affaire de moeurs • zedenmisdrijf, zedenschandaalaffaire pénale, criminelle • strafzaakAffaires étrangères • Buitenlandse Zakense retirer des affaires • stil gaan levenêtre dans les affaires • zakenman, -vrouw zijn1. f1) aangelegenheid, kwestie2) rechtszaak, proces3) transactie4) (handels)zaak, onderneming2. affairesf pl1) handel, (geld)zaken, belangen2) spullen3. affairéadjdruk bezig, bedrijvig -
13 affliger
affliger [aafliezĵee]1 (diep) bedroeven ⇒ verdrietig, bekommerd maken♦voorbeelden:1. v 2. s'affligerv -
14 agacer
agacer [aagaasee]1 ergeren ⇒ irriteren, boos maken♦voorbeelden:il m'agaçait un peu • hij hing me een beetje de keel uit1 zich ergeren ⇒ zenuwachtig worden, gek worden van1. vergeren, irriteren2. s'agacerv -
15 aggraver
aggraver [aagraavee]1 verergeren ⇒ erger maken, verzwaren♦voorbeelden:1. vverergeren, verzwaren2. s'aggraverv -
16 agiter
agiter [aazĵietee]2 verontrusten ⇒ opwinden, ophitsen3 bespreken ⇒ ter sprake brengen, behandelen♦voorbeelden:1 agiter la main • zwaaien, wuivenagiter la queue • kwispelenagiter avant de s'en servir • schudden voor het gebruik1 heen en weer gaan ⇒ heen en weer rennen, zich bewegen2 zich druk maken ⇒ zich opwinden, onrustig worden, zijn♦voorbeelden:1. v1) schudden2) ophitsen3) ter sprake brengen, behandelen2. s'agiterv2) zich druk maken, zich opwinden -
17 agrandir
agrandir [aagrãdier]♦voorbeelden:1. v1) vergroten, uitbreiden2) veredelen2. s'agrandirv2) groter gaan wonen, uitbouwen -
18 aigrir
aigrir [eegrier]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1. v1) zuur worden2) zuur maken3) verbitteren2. s'aigrirv1) zuur worden, verzuren -
19 aise
aise1 [ez]〈v.〉♦voorbeelden:mettre qn. à l'aise, à son aise • iemand op zijn gemak stellenmal à son aise, à l'aise • niet op zijn gemakse mettre à son aise • het zich gemakkelijk maken, gemakkelijke kleding aantrekkenà votre aise! • zoals u wilt!vous en parlez à votre aise • u heeft makkelijk pratenvous en prenez à votre aise avec les règlements • u neemt het zo nauw niet met de voorschriften————————aise2 [ez]〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈 formeel〉♦voorbeelden:¶ être (bien) aise de 〈+ onbepaalde wijs〉 • blij zijn, zich verheugen teêtre (bien) aise que 〈+ aanvoegende wijs〉 • blij zijn, zich verheugen dat1. fgemak, welbehagen, rust2. aisesf pl3. adjtevreden, blij -
20 aisé
aise1 [ez]〈v.〉♦voorbeelden:mettre qn. à l'aise, à son aise • iemand op zijn gemak stellenmal à son aise, à l'aise • niet op zijn gemakse mettre à son aise • het zich gemakkelijk maken, gemakkelijke kleding aantrekkenà votre aise! • zoals u wilt!vous en parlez à votre aise • u heeft makkelijk pratenvous en prenez à votre aise avec les règlements • u neemt het zo nauw niet met de voorschriften————————aise2 [ez]〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈 formeel〉♦voorbeelden:¶ être (bien) aise de 〈+ onbepaalde wijs〉 • blij zijn, zich verheugen teêtre (bien) aise que 〈+ aanvoegende wijs〉 • blij zijn, zich verheugen datadj1) gemakkelijk, vlot, ongedwongen2) welgesteld
См. также в других словарях:
Zweite Lautverschiebung — Als „Deutsche Lautverschiebung” oder zweite Lautverschiebung (auch: Hochdeutsche oder Althochdeutsche Lautverschiebung) wird ein regelhafter Lautwandel im Bereich des Konsonantismus verstanden, der die hochdeutschen Dialekte entstehen ließ, die… … Deutsch Wikipedia
High German consonant shift — High German subdivides into Upper German (green) and Central German (blue), and is distinguished from Low German (yellow) and Dutch. The main isoglosses, the Benrath and Speyer lines, are marked in black. In historical linguistics, the High… … Wikipedia