-
1 dîner de
dîner de -
2 dîner
dîner1 [dienee]〈m.〉1 avondmaal(tijd) ⇒ diner, (avond)eten♦voorbeelden:————————dîner2 [dienee]〈 werkwoord〉1 de avondmaaltijd gebruiken ⇒ eten, dineren♦voorbeelden:dîner de • de maaltijd doen metaller dîner en ville • uit eten gaan→ dormir1. m1) avondeten, diner2) lunch2. v1) dineren2) lunchen -
3 dîner d'apparat
dîner d'apparat -
4 dîner dehors
dîner dehors -
5 dîner à la fortune du pot
dîner à la fortune du potDictionnaire français-néerlandais > dîner à la fortune du pot
-
6 aller dîner en ville
-
7 garder qn. à dîner
garder qn. à dîner————————garder qn. à dîner -
8 l'heure du dîner
l'heure du dîner -
9 mon dîner ne passe pas
mon dîner ne passe pas -
10 ils finissaient de dîner, quand je suis arrivé
ils finissaient de dîner, quand je suis arrivéze waren bijna klaar met eten, toen ik kwamDictionnaire français-néerlandais > ils finissaient de dîner, quand je suis arrivé
-
11 retenir qn. à dîner
retenir qn. à dîner -
12 prier qn. à déjeuner, à dîner
prier qn. à déjeuner, à dînerDictionnaire français-néerlandais > prier qn. à déjeuner, à dîner
-
13 repas
repas [rəpaa]〈m.〉♦voorbeelden:repas de noces • bruiloftsdinerl'ordonnance d'un repas • de volgorde van de gerechtenrepas champêtre • picknickmmaaltijd, diner -
14 apparat
apparat [aapaaraa]〈m.〉1 pracht ⇒ praal, pronk♦voorbeelden:discours d'apparat • feestredeen grand apparat • in vol ornaatavec apparat • in vol ornaatmstaatsie, praal -
15 dehors
dehors1 [dəor]〈m.〉♦voorbeelden:1 au dehors • (van) buiten, aan de buitenkantau dehors de • buitensous les dehors de la religion • met de godsdienst als dekmantel————————dehors2 [dəor]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:dîner dehors • buiten(shuis) etenêtre dehors • uit zijnde dehors • van buitenmarcher les pieds en dehors • met de voeten naar buiten gericht lopens'ouvrir en dehors • naar buiten toe opengaanen dehors de • buitenc'est en dehors du sujet, de la question • dat staat buiten de zaakpar dehors • buiten omdehors! • eruit!1. m 2. m pluiterlijk, voorkomen, schijn3. adv1) buitenshuis, (er)buiten2) (er)uit -
16 dîneur
-
17 finir
finir [fienier]1 eindigen ⇒ ophouden, uitscheiden3 sterven♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 tout est bien qui finit bien • eind goed, al goedrue finissant en cul de sac • doodlopende straatil a fini par comprendre • ten slotte begreep hij hettu finis par m'ennuyer • je begint me de keel uit te hangenil finit sur une anecdote • hij eindigde met een anekdote→ engrenerII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beëindigen ⇒ eindigen, afmaken, voltooien2 leegeten ⇒ leegdrinken, afeten♦voorbeelden:finissez de vous plaindre • houd op met klagenil commence par où il devrait finir • hij begint waar hij zou moeten eindigenfinir en beauté • zegevierend de eindstreep halen, goed eindigen2 ils finissaient de dîner, quand je suis arrivé • ze waren bijna klaar met eten, toen ik kwamv1) (be)eindigen2) aflopen3) opgebruiken -
18 fortune
fortune [fortuun]〈v.〉1 fortuin ⇒ vermogen, bezit, rijkdom♦voorbeelden:avoir de la fortune • vermogend zijnfaire fortune • rijk wordenrevers de fortune • tegenspoedbonne fortune • geluk, fortuin, succes in de liefdemauvaise fortune • tegenspoedfaire contre mauvaise fortune bon coeur • tegenspoed gemakkelijk opnemendîner à la fortune du pot • eten wat de pot schaftinviter qn. à la fortune du pot • iemand vragen mee te etententer fortune • zijn geluk beproevende fortune • provisorisch, voorlopigf1) fortuin, rijkdom2) toeval, kans3) noodlot -
19 garder
garder [gaardee]1 houden ⇒ aan-, be-, over-, vasthouden, bewaren, voor zich houden2 bewaken ⇒ toezicht houden op, passen op3 (blijven) houden ⇒ in een bepaalde houding blijven, blijven hebben, bewaren4 in acht nemen ⇒ nakomen, naleven♦voorbeelden:garder qn. à dîner • iemand vragen te blijven etendonner à garder • in bewaring gevengarder le lit • het bed houdengarder le pli • in de plooi blijvengarder le sourire • blijven glimlachenil gardait les yeux baissés • hij bleef naar de grond staren5 (que) Dieu m'en garde! • God beware me!♦voorbeelden:1 je m'en garderai bien! • daar kijk ik wel voor uit!il faut se garder de jugements hâtifs • men moet niet te snel oordelenv1) bewaken, toezicht houden (op)2) (aan-, be-, over-, vast) houden3) blijven houden, bewaren4) nakomen -
20 passer
passer [paasee]2 voorbijgaan ⇒ voorbijkomen, gaan (langs), passeren4 gaan (van … naar) ⇒ overgaan (naar, tot)5 doorgaan (voor) ⇒ gelden (als), passeren (voor)♦voorbeelden:défense de passer • geen toegangmon dîner ne passe pas • mijn avondeten ligt me zwaar op de maagcette histoire-là ne passe pas • dat verhaal is niet geloofwaardigla loi a passé • de wet is aangenomencette scène ne passe pas • die scène komt niet goed over (bij het publiek)laissez passer! • maak ruimte!, opzij!passer outre à qc. • geen rekening houden met ietsje suis passé par là • dat heb ik ook meegemaaktil faut en passer par ses volontés • men moet voor zijn wil buigenil faudra en passer par là • er zit niets anders openfin, passe pour lui • nu goed, voor hem maken we een uitzondering(cela) passe (encore), mais … • dat is nog tot daar aan toe, maar …passer prendre qn. • iemand komen ophalenen passant • in het voorbijgaan, terloopssoit dit en passant • trouwens, tussen twee haakjespasser sur les fautes de qn. • iemands fouten door de vingers zienpasser sur les détails • niet stil blijven staan bij details3 comme le temps passe! • wat gaat de tijd snel!faire passer le temps • de tijd verdrijvenfaire passer à qn. le goût, l'envie de qc. • iemand de lust tot iets doen vergaan〈 spreekwoord〉 tout passe, tout lasse, tout casse 〈 alles gaat voorbij〉cela lui passera • dat gaat wel overenfin, passons! • nu goed, laten we daar niet meer over praten!4 où est-il passé? • waar is hij gebleven?passer à l'ennemi • naar de vijand overlopenpasser en deuxième, seconde • overschakelen naar de tweede versnellingpasser en seconde • naar de vijfde klas gaanse faire passer pour • zich uitgeven voor1 oversteken ⇒ over-, doortrekken, overgaan, doorkomen, gaan door3 voorbijgaan ⇒ passeren, overschrijden4 aanreiken ⇒ overhandigen, aan-, doorgeven5 aanschieten ⇒ aandoen, aantrekken6 halen door, langs, over ⇒ strijken langs, over, steken door, in, vertonen 〈 film〉 ⇒ draaien 〈 plaat〉7 overslaan ⇒ voorbij laten gaan, weglaten♦voorbeelden:1 passer un mur • over een muur klimmen, springenpasser sa vie à manger et à dormir • niets anders doen dan eten en slapenpasser la seconde • naar de tweede versnelling gaanpasser un coup de fil à qn. • iemand opbellen〈 communicatie(media)〉 je vous passe … • ik verbind u door met …6 qu'est-ce qu'il lui a passé! • hij heeft hem er flink van langs gegeven!j'en passe et des meilleures! • en ik vertel nog niet ééns alles!1 gebeuren ⇒ zich afspelen, voorvallen4 het stellen zonder ⇒ missen, ontberen, afzien van♦voorbeelden:1 que se passe-t-il?, qu'est-ce qui se passe? • wat gebeurt er?ça ne se passera pas comme ça! • dat gaat zomaar niet!tout se passe comme si • het lijkt wel of, alles wijst erop datne pas pouvoir dire ce qui se passe en soi • niet kunnen zeggen wat er in zijn binnenste omgaat→ jeunesse4 je me passerais bien volontiers de cette corvée • ik zou maar al te graag onder dat karwei uit willen komenvoilà qui se passe de commentaires • dat maakt commentaar overbodig, dat spreekt voor zichzelf1. v2) gaan (van...naar)4) uitgezonden worden [film, radio]6) verbleken7) oversteken8) doorbrengen9) passeren, overschrijden10) over-handigen11) aantrekken12) halen door, langs, over13) vertonen [film]14) overslaan15) vergeven16) doen verdwijnen17) zeven18) boeken2. se passerv1) gebeuren2) voor-bijgaan3) missen, afzien (van)
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Diner — Diner … Deutsch Wörterbuch
dîner — 1. (di né) v. n. 1° Prendre le repas, qui se prenait jadis et qui se prend encore à la campagne et dans les petites villes, à midi ou un peu avant. Allons dîner. Bien dîner, mal dîner, faire un bon, un mauvais dîner. • Le véritable Amphitryon … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Diner — in Freehold, New Jersey Ein Diner in … Deutsch Wikipedia
Dîner — des vendangeurs dans l Auvergne (1907) … Wikipédia en Français
Diner — Diner: Der Ausdruck für »Mittagessen, Festmahl« wurde im 18. Jh. aus frz. dîner entlehnt, dem substantivierten Infinitiv von dîner. Das frz. Zeitwort (afrz. disner) bedeutete zunächst allgemein »eine Hauptmahlzeit zu sich nehmen«. Da die… … Das Herkunftswörterbuch
dîner — DÎNER: Autrefois on dînait à midi, maintenant on dîne à des heures impossibles. Le dîner de nos pères était notre déjeuner, et notre déjeuner était leur dîner. Dîner si tard que ça n appelle pas dîner, mais souper … Dictionnaire des idées reçues
Diner — Sn festliches Essen erw. fremd. Erkennbar fremd (18. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus frz. dîner m., einer Ableitung von frz. dîner essen , aus afrz. disner, aus früh rom. * disieiūnāre, eigentlich mit dem Fasten aufhören , zu l. iēiūnus nüchtern… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Diner [1] — Diner (spr. nē, Diné, franz.), das Mittagsessen. die Hauptmahlzeit des Tages, daher dinieren, zu Mittag speisen. Die Dinerstunde ist in Frankreich zwischen 5 und 7 Uhr, in späterer Stunde wird das D. zum Dîner souper. Bei uns versteht man unter D … Meyers Großes Konversations-Lexikon
diner — din‧er [ˈdaɪnə ǁ ər] noun [countable] a small restaurant that serves cheap meals: • She s a waitress in an all night diner … Financial and business terms
Diner — Diner,das:1.⇨Festessen–2.⇨Mittagessen Diner 1.→Abendessen 2.→Festessen … Das Wörterbuch der Synonyme
Diner — Diner, Dinër Porté notamment dans le Finistère, c est un ancien nom de personne, que l on retrouve dans le toponyme Ploudiner, nom médiéval de la commune de Lannilis … Noms de famille