-
1 débiter
débiter [deebietee]〈 werkwoord〉3 in het klein verkopen ⇒ slijten, aan de man brengen6 (af)leveren ⇒ aanvoeren, produceren♦voorbeelden:1 débiter un compte de • een rekening debiteren met, voorv1) debiteren2) zagen, knippen, hakken3) slijten, (in het klein) verkopen5) voordragen6) produceren -
2 débiter, dire des platitudes
débiter, dire des platitudesDictionnaire français-néerlandais > débiter, dire des platitudes
-
3 débiter un compte de
débiter un compte deeen rekening debiteren met, voor -
4 platitude
platitude [plaatietuud]〈v.〉♦voorbeelden:
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский