-
1 calculer
calculer [kaalkuulee]1 rekenen♦voorbeelden:→ machineII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (in)schatten ⇒ (be)ramen, taxeren3 overwegen ⇒ doordenken, afwegen♦voorbeelden:calculer que 〈+ aantonende wijs〉 • schatten, voorzien datv1) (be)rekenen2) zuinig zijn3) beramen4) overwegen -
2 calculer de tête
-
3 calculer qc. dans le prix de vente
calculer qc. dans le prix de venteDictionnaire français-néerlandais > calculer qc. dans le prix de vente
-
4 calculer que
calculer que 〈+ aantonende wijs〉schatten, voorzien dat -
5 calculer ses chances
calculer ses chances -
6 calculer son coup
calculer son coupde zaak precies uitrekenen, uitkienen -
7 machine à calculer
machine à calculer -
8 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
9 machine
machine [maasĵien]〈v.〉1 machine ⇒ werktuig, toestel♦voorbeelden:machine de guerre • belegeringswerktuigmachine à sous • gok-, speelautomaatmachine de traitement de texte(s) • tekstverwerker, wordprocessormachine à vapeur • stoommachinemachine infernale • helse machinemachine pneumatique • luchtpompmachine à calculer • rekenmachineécrire, taper à la machine • typenmachine à écrire • schrijfmachine〈 pejoratief, figuurlijk〉 il n'est qu'une machine à fabriquer de l'argent • het enige dat hem interesseert is geld verdienenmachine à laver • wasmachinemachine à pointer • prikklokmachine à tisser • weefgetouwmachine à habiter • woonfabriekf1) machine, werktuig2) (motor)fiets3) locomotief4) apparaat, systeem5) ding
См. также в других словарях:
calculer — [ kalkyle ] v. tr. <conjug. : 1> • 1372; bas lat. calculare, lat. calculus « caillou; jeton servant à compter » 1 ♦ Chercher, déterminer par le calcul. Calculer une dépense, un bénéfice. ⇒ chiffrer, compter. Mesurer les côtés d un rectangle … Encyclopédie Universelle
calculer — CALCULER.verbe act. Supputer, compter. C est lui qui a calculé toutes ces sommes. On le dit aussi absolument. Après avoir bien calculé, je trouve que.... On dit aussi, Calculer des tables astronomiques, pour dire, Dresser des tables propres à l… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
calculer — Calculer, Computare, Calculum imponere … Thresor de la langue françoyse
calculer — Calculer. v. a. Supputer, compter. Aprés avoir bien calculé, je trouve, &c … Dictionnaire de l'Académie française
calculer — (kal ku lé) v. a. 1° Faire une opération de calcul. Calculer les distances des astres. Il calcula combien son argent lui rapporterait. Calculer une éclipse, en déterminer par le calcul l époque précise et les circonstances. Absolument.… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
CALCULER — v. tr. Déterminer un nombre au moyen d’un calcul, de calculs. C’est lui qui a calculé toutes ces sommes. Calculer le revenu d’une somme à tant pour cent. Absolument, Après avoir bien calculé, je trouve que le compte est juste. Calculer de tête,… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
CALCULER — v. a. Supputer, compter. C est lui qui a calculé toutes ces sommes. Il s emploie aussi neutralement. Après avoir bien calculé, je trouve que le compte est juste. Calculer des tables astronomiques, Dresser des tables propres à l usage des… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
Calculer — Calcul (mathématiques) En mathématiques, un calcul est une opération ou un ensemble d opérations effectuées sur des grandeurs[1]. Initialement ces grandeurs étaient des nombres mais le développement des outils mathématiques et de l abstraction… … Wikipédia en Français
calculer — vt. , réfléchir, combiner, estimer, supputer, évaluer : kalkulâ(r) (Albanais, Cordon, Montagny Bozel, Villards Thônes | Aussois), karkulâ (Annecy, Saxel, Thônes). A1) calculer, préparer, préméditer (un coup) ; manigancer, (un mauvais coup) :… … Dictionnaire Français-Savoyard
calculer — … Useful english dictionary
Machine à calculer — Calculatrice Une calculatrice, ou calculette, est une machine conçue pour effectuer des calculs. D abord mécaniques, les calculatrices sont devenues électroniques dans les années 1970, avec l apparition du microprocesseur en 1971. Les machines… … Wikipédia en Français