-
1 broadcast
adj. uitgezonden--------n. uitzending--------v. uitzendenbroadcast1[ bro:dka:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (radio/televisie-)uitzending————————broadcast21 uitzenden ⇒ in de lucht zijn, te beluisteren zijn2 voor de radio/op de televisie zijnII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 uitzenden ⇒ via radio/televisie bekendmaken♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
broadcast — broad|cast1 [ˈbro:dka:st US ˈbro:dkæst] n a programme on the radio or on television ▪ a news broadcast ▪ CNN s live broadcast of the trial (=sent out at the same time as the events are happening) broadcast 2 broadcast2 v past tense and past… … Dictionary of contemporary English