-
1 bijwoord
-
2 bijwoord van hoedanigheid
сущ. -
3 bijwoord van plaats
сущ.общ. наречие места -
4 bijwoord van tijd
сущ.общ. наречие времени -
5 voornaamwoordelijk bijwoord
прил.общ. местоимённое наречие (http://nl.wikipedia.org/wiki/Voornaamwoordelijk_bijwoord) -
6 местоимённое наречие
adjgener. voornaamwoordelijk bijwoord (http://nl.wikipedia.org/wiki/Voornaamwoordelijk_bijwoord) -
7 наречие
n1) gener. taaleigen, tongval2) gram. adv., adverbium, bijwoord -
8 наречие времени
ngener. bijwoord van tijd -
9 наречие места
ngener. bijwoord van plaats -
10 наречие образа действия
ngener. bijwoord van hoedanigheid
См. также в других словарях:
Beiwort — Bei|wort 〈n. 12u; Gramm.〉 = Adjektiv * * * Bei|wort, das; [e]s, Beiwörter: a) [1619 bei Helvicus nach niederl. bijwoord; mhd. bīwort = Adverb; daneben mhd., ahd. bīwort = Gleichnisrede, Sprichwort] (Sprachwiss. selten) Adjektiv; b) beschreibendes … Universal-Lexikon
Dutch grammar — series Dutch grammar Dutch verbs Dutch conjugation t kofschip T rules Dutch nouns Dutch declension Gender in Dutch grammar Dutch orthography Dutch dictionary IJ Dutch phonology … Wikipedia