-
61 eh
eh1〈 bijwoord〉1 eertijds, toen♦voorbeelden:wie eh und je • zoals altijd————————eh2〈 tussenwerpsel〉 〈 informeel〉 -
62 eigentlich
eigentlich11 eigenlijk, werkelijk ⇒ oorspronkelijk♦voorbeelden:————————eigentlich2〈 bijwoord〉1 eigenlijk, in wezen ⇒ strikt genomen2 〈 meestal in vraagzinnen〉dan wel, eigenlijk (wel)♦voorbeelden:2 was denkst du dir eigentlich? • wat denk je eigenlijk wel? -
63 ein
ein1〈 telwoord〉♦voorbeelden:ein(e)s muss ich bemerken • één ding moet ik opmerkenes ist mir eins • het is mij om het evenein für alle Mal(e) • eens voor al(tijd)in einem fort • aan één stuk doorsie ist mein Ein und Alles • zij is mijn alles————————ein21 iemand, men, je♦voorbeelden:〈 informeel〉 und das soll einer glauben! • maak dat de kat wijs!das tut einem wohl • dat doet je goedsie helfen einer dem anderen • zij helpen elkaar————————ein3〈 bijwoord〉1 in, naar binnen♦voorbeelden:bei jemandem ein und aus gehen • bij iemand kind aan huis zijn————————ein4〈 lidwoord〉♦voorbeelden:eines Tages • op zekere dag -
64 eingangs
-
65 einschließlich
-
66 einzig
einzig1♦voorbeelden:eine einzige Ruine • één grote ruïne————————einzig2〈 bijwoord〉♦voorbeelden:einzig und allein • enkel en alleen -
67 endlich
-
68 entlang
entlang1〈 bijwoord〉1 aan de rand, langs♦voorbeelden:————————entlang2〈 voorzetsel〉♦voorbeelden: -
69 fein
fein1♦voorbeelden:1 feine Arbeit • fijn, zorgvuldig werkeine feine Bemerkung • een fijn(zinnig)e opmerkingein feines Gehör • een fijn, scherp gehoordie feine Gesellschaft, Welt • de chicein feiner Herr • een fijne, voorname meneersich fein anziehen • zich mooi, netjes kledenfein lächeln • fijntjes glimlachensich fein machen • zich mooi maken, kledenfein (he)raus sein • goed af zijndas Feinste vom Feinen • het neusje van de zalm————————fein2♦voorbeelden:1 fein brav, ruhig sein • mooi braaf, rustig zijn -
70 ferner
ferner1〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈 formeel〉♦voorbeelden:1 fernere Aufträge • verdere opdrachten, ordersdes Ferneren • bovendien————————ferner2————————ferner3〈 voegwoord〉♦voorbeelden: -
71 fernerhin
-
72 fest
fest1♦voorbeelden:er gehört unter eine feste Hand • hij heeft een strenge hand nodigein fester Händedruck • een stevige, krachtige handdrukfesten Schrittes, mit festem Schritt • met vaste tredfeste Schuhe • stevige schoenen〈formeel; ook figuurlijk〉 fest gegründet • op vaste grond rustend, vast gefundeerdeine fest gegründete Überzeugung • een onwrikbare overtuigingfest verwurzelt • vast-, ingeworteld, onwankelbaarfest antworten • vastberaden antwoordendie Tür fest schließen • de deur krachtig sluitendie Saiten fester spannen • de snaren strakker spannenfest auf den Beinen sein, stehen • stevig op zijn benen staanein fester Charakter • een standvastig karaktereine feste Freundschaft • een vaste, hechte vriendschapfestes Geld, feste Gelder • vast geld, deposito met vaste termijnein festes Vertrauen • een vast, onwankelbaar vertrouweneinen festen Wohnsitz haben • een vast verblijf hebbenirgendwo fest ansässig sein • ergens een vast verblijf hebbenfest besoldet • met een vaste bezoldigingfest gefügt • gevestigd, onwrikbaareine fest gefügte Ordnung • een gevestigde ordefest entschlossen • vast beslotenetwas fest verabreden • iets definitief afspreken¶ fest umrissen • vastomlijnd, nauwkeurig (bepaald)ein fest umrissener Begriff • een duidelijk afgegrensd begripin Chemie ist er fest • in chemie is hij goed thuis————————fest21 duchtig, goed, flink♦voorbeelden:1 immer fest(e)! • vooruit, erop los! -
73 früh
früh1♦voorbeelden:am frühen Morgen • vroeg in de morgenfrüh verstorben • vroeg gestorvenes ist noch früh am Tage • het is nog vroeg op de dagvon früh an, auf • van jongs af, van kindsbeen (af)früher oder später • vroeg of laat————————früh2〈 bijwoord〉1 vroeg (in de morgen), 's morgens vroeg♦voorbeelden:morgen früh • morgenochtend vroegvon früh bis spät • van 's morgens vroeg tot 's avonds laat -
74 früher
-
75 ganz
ganz1♦voorbeelden:1 das ist ganze Arbeit! • dat is prima (afgewerkt)!sein ganzes Geld • al zijn geldein ganzer Kerl • een kerel uit één stukeine ganze Menge • een hele hoop, heel watdie ganze Zeit (über) • de hele tijd, al die tijddie ganzen Bäume • alle bomenim Ganzen gesehen, genommen • over 't geheel bekeken, genomenim (Großen und) Ganzen • over 't geheel (genomen), in het algemeenganze 3 Stunden • volle, wel 3 uur————————ganz2〈 bijwoord〉3 〈 onbeklemtoond〉nogal, tamelijk♦voorbeelden:du bist ganz der Mann dazu • jij bent geknipt voor zoietsich bin ganz deiner Meinung! • ik ben het helemaal met jou eens!er hat ganz Recht • hij heeft volkomen gelijkdas ist etwas ganz anderes, 〈 informeel〉ganz was anderes! • dat is heel iets anders!ganz gleich, was du machst • wat je ook doetganz gleich, wie es ausgeht • hoe het ook aflooptganz gleich wann • om 't even wanneerganz und gar • geheel en al, compleetganz und gar nicht • helemaal niet2 ganz gewiss! • zeer, heel zeker!da hast du dich aber ganz schön getäuscht! • je hebt je (daarin) danig, schromelijk vergist! -
76 gar
gar1————————gar2〈 bijwoord〉7 echt, werkelijk♦voorbeelden:2 er wird doch nicht gar weg sein? • hij zal toch niet weg zijn?4 warum nicht gar! • welja!, nou nog mooier!gar nichts • helemaal niets5 gar sehr • heel erg, ten zeerstegar zu wenig • veel te weinig6 dieser Mann! Und gar seine Frau! • deze man! En dan, nog erger, zijn vrouw!7 er ist gar zu allem fähig! • hij is echt tot alles in staat! -
77 gegenwärtig
gegenwärtig♦voorbeelden:〈 formeel〉 ich habe es nicht gegenwärtig, das ist mir nicht gegenwärtig • dat staat me niet meer voor de geest -
78 gegenüber
gegenüber1〈 bijwoord〉————————gegenüber2〈voorzetsel + 3〉2 vergeleken bij, in vergelijking met ⇒ tegen(over)♦voorbeelden: -
79 gelegentlich
gelegentlich11 occasioneel, incidenteel ⇒ 〈 als bijwoord vooral〉 bij gelegenheid, soms————————gelegentlich2〈voorzetsel + 2〉 〈 formeel〉 -
80 gelinde
См. также в других словарях:
Beiwort — Bei|wort 〈n. 12u; Gramm.〉 = Adjektiv * * * Bei|wort, das; [e]s, Beiwörter: a) [1619 bei Helvicus nach niederl. bijwoord; mhd. bīwort = Adverb; daneben mhd., ahd. bīwort = Gleichnisrede, Sprichwort] (Sprachwiss. selten) Adjektiv; b) beschreibendes … Universal-Lexikon
Dutch grammar — series Dutch grammar Dutch verbs Dutch conjugation t kofschip T rules Dutch nouns Dutch declension Gender in Dutch grammar Dutch orthography Dutch dictionary IJ Dutch phonology … Wikipedia