-
1 assister
assister [aasiestee]1 bijwonen ⇒ aanwezig zijn (bij), getuige zijn (van)♦voorbeelden:1 assister aux cours • college lopen, de lessen volgenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bijstaan ⇒ helpen, (onder)steunenv1) bijstaan, helpen2) bijwonen, aanwezig zijn (bij) -
2 assistance
assistance [aasiestãs]〈v.〉1 publiek ⇒ aanwezigen, toehoorders3 bijstand ⇒ hulp(verlening), ondersteuning♦voorbeelden:assistance judiciaire • (kosteloze) rechtsbijstandassistance sociale • maatschappelijk werk(service d')assistance téléphonique • helpdeskporter assistance à qn. • iemand bijstand verlenenf1) publiek, aanwezigen2) aanwezigheid (bij), opkomst3) bijstand, hulp -
3 entendre
entendre [ãtãdr]1 horen2 luisteren naar ⇒ (aan-, ver)horen3 begrijpen ⇒ verstaan (onder), opvatten♦voorbeelden:1 entendre dire que • horen, vernemen datentendre parler de qc. • ergens van horenà l'entendre • als je hem mag gelovenentendre la messe • de mis bijwonen→ plaisanterie, sourd¹1 elkaar begrijpen ⇒ het met elkaar eens zijn, het eens worden4 opgevat, begrepen (kunnen) worden♦voorbeelden:5 se faire entendre • te horen zijn, (weer)klinkenv1) horen3) begrijpen4) bedoelen5) willen, verlangen -
4 présent
présent1 [preezã]〈m.〉1 (het) heden ⇒ (het) tegenwoordige, (het) nu♦voorbeelden:à présent • tegenwoordigdès à présent • vanaf hedenjusqu'à présent • tot nu toepour le présent • voor het momentà présent qu' il est malade • nu hij ziek is————————présent2 [preezã]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:être présent à qc. • iets bijwonenne pas être présent à la conversation • met z'n gedachten niet bij het gesprek zijncela me sera toujours présent • dat zal me altijd bijblijvenla présente • deze briefpar la présente • bij deze, hierbijprésent! • present!participe présent • tegenwoordig deelwoorddans le cas présent • in dit geval1. adj1) aanwezig2) tegenwoordig2. interj -
5 sécher
sécher [seesĵee]1 (op)drogen ⇒ uitdrogen, verdorren→ piedII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 sécher les larmes de qn. • iemands tranen drogen, iemand troostenle soleil a séché le ruisseau • de zon heeft de beek doen opdrogenv1) (op-, uit)drogen2) dichtslaan, niets kunnen antwoorden4) verzuimen -
6 entendre la messe
entendre la messe -
7 être présent à qc.
être présent à qc.
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский